
even als de rug, rond. De rug heeft een voor , om de rugvin
daarin op te nemen en als te verbergen. De zijftreep
loopt paralel met den rug, doch wijkt van denzelven af tegen
den ftaart, in welks midden dezelve zich verliest. In de rugvinnen
7 , 9, borstvinnen 15 , buikvinnen 6, aarsvinnen 7',
flaartvin 22 beentjes. De lengte is gewoonlijk 14 duimen.
Woonpl. In de Noordzee, Oostzee en Middellandfche Zee.
Voedf. Visfchen, kreeften en mosfelen.
Voortt. De rijtijd valt in het voorjaar.
Eigenfch. Zij houden zich in fcholen te zamen, en komen
in het voorjaar uit de diepte aan de monden onzer rivieren, om
daar hunne kuit te fchieten.
Als Groninger dier aan het Genootfchap bekend gemaakt door
Prol. TH . V AN SW IN D E R EN .
Salmo lavaretus, Linn. Sp. 15, p. 1376. De Adelvisch.
Le Lavaret. The Guiniad. Der Schrapel. Bloch, F. D. I.
p. 163, N°. Tab. 25.
Kent. De bovenkaak ftaat als een neus vooruit. De kop
is , ten opzigte van het lange en dikke ligchaam, Hechts klein,
wigvormig, en tot aan de oogen halfdoörzigtig ; het voorhoofd
breed, afloopend en geel van kleur. De vooruitwekende
bovenkaak loopt uit in eene ftompe, weeke en vleezige punt,
zwart van kleur. De kortere benedenkaak past in de hovende
, en wordt van de groote knarsbeenige lip, als de bek
gefloten is , geheel bedekt. De bek is klein, zonder tanden.
Het oog is van middelbare grootte, de appel zwart en de
ring zilverkleurig. De blaauwgraauwe rug is rond 5 de beide
zijden, tot aan de zijflreep, blaauwachtig; onder dezelve
eenigzins geel en de buik zilverkleurig, De regte zijflreep is
verfierd met 45 punten en nader bij den rug dan bij den buik.
De fchubben, welke het ligchaam bedekken , zijn groot, en
hebben in het midden van den rand eene kleine uitfnijding.
De borstvin is geelachtig; de overige vinnen hebben witte
flralen met een blaauw cusfchenvlies. De rugvin is ruitvormig
»
Hiig; de flaartvin gaffelvormig. In de rugvin 15, in de borstvin
15, in de buikvin 12 , in de aarsvin 14, in de ftaartvin
co beentjes.
Woonpl. In de Noord- en Oostzee.
Voedf. Vischkuit, inzonderheid van de haringen.
Voortt. De rijtijd loopt van Augustus tot October, wanneer
deze visfchen (kuiten en hommers) zich aan de fpitfe
fteenen der zeekusten of hooger in de rivieren wrijven, om
zich van hunne kuit en hom te ontdoen»
Eigenfch. Een deel dezer visfchen gaat in de rivieren op ,
waar zij in twee rijen zoodanig voorttrekken , dat deze van
voren in een punt of fcherpen hoek zamenloopen, aan welker
vooreinde een Adelvisch zwemt, die de aanvoerder der
bende fchijnt. Alleen door florm en bij den terugtogt naar
zee wordt deze orde afgebroken.
Als Groninger dier aan het Genootfchap bekend gemaakt door
Prof. TH. V AN SWINDEREN.
Scomberesox CAMPERii. Makreel-Snoek van Camper. Scom-
ber-ésoce Camperien. L a cepede, Histoire Naturelle de Pols-
sonst Tom. V, pag.-345, pl. 6 , fig. 3.
Deze visch, die de kenteekenen van het geflacht der Ma-
kreelen en der Snoeken in zich vereenigt, is daarom door
LACEPEDE tot een nieuw geflacht verheven, aan hetwelk hij
den naam van Scomber-Esox heeft gegeven, en de foort is door
hem met den naara betiteld van den man, die hem dezelve
het eerst deed kennen , a . g. camper.
Kenteekenen van het geflacht. Het geflacht heeft het voorffe
gedeelte van het geflacht Esox, de ftaart van het geflacht Scomber.
Kent. De twee, kaken loopen zeer dun uit, en gaan aan het
einde bovenwaarts, even als die van een kluit ( Recurvirostra
Avocetta.') De bovenkaak, die korter en fmaller is dan de
onderkaak, kan zich in deze fluiten in eene foort van voor,
gemaakt door de twee randen der onderkaak. De kaken getand
als de rand van eene zaag. De kop beflaat bijna een
derde gedeelte der lengte van het geheele dier. De oogen
zijn