
heeft geene bedendige gedaante , daar het dier dien verlengen
en verkorten kan; vooraan denzelven ligt de
ronde mond, met eene dikke fpier omringd. Aan het
ander eind bevindt zich eene langwerpige opening, dienende
tot ontlasting van overvloedige Boffen. Hij is
van 16 lijnen tot z duim lang en dik als de quintfnaar
van eene viool. Ook deze bezit het herdellings-vermo-
gen in eenen zeer hoogen graad.
Woonpl. In den modder van flooten, vijvers en
Baande wateren.
Voortt. Gefchicdt door het baren van levende jongen
, en het uitfchieten van botten, die levende wormen
worden.
3* Lumbr. Marinus. L . Sp. z , p. 3084. Belon
Nature et diversité des poissons. Paris 1555 , p. 444.
L umbr. Marinus. Pallas N ov, act. Petrop II, p.
23.5 1 Tab. 1 , 19, 29. Nereis. Lumbricoides. De'
Zeezandworm. ( Lesche de mcr.'y
Kent. Aan het vooreind heeft deze worm een fnuit-
j e ; het flijmig lijf is fpilrond en geringd , waardoor zij
het kunnen uit- en intrekken , in welk laat(le geval zij
eene bijna kogelachtige gedaante verkrijgen ; aan de gewrichten
vertoonen zich eenige borstelige vezelen. Uitgerekt
, heeft hij de lengte van 1 voet, die door za-
mentrekking tot op twee duim vermindert, zijne dikte is
als een vinger.
IVoonpl. Aan de Branden langs onze kusten.
Voedf. Zand en (lijk.
Eigenfch. Door het fnuitje werpen zij eene fpons-
achtige Bof uit , welke zij in het zand gekropen zijnde
wewederom
inzuigen; ook Borten zij een faffraankleurig
vocht uit.
4. Lumbr. Tubifex. L. Sp. 5 , p. 3084. Muller
Verm. I , pars. z , p. 27, No. 160. Trembley Memoires
pour servir & Vllist. dun genre de polypes ,
p. 98, PI. 7, f. a. Bonnet O. L . p. 234 et 2 5 7 ,
258, PI. 2 , f. 9 , 10 et suite, PI. 2 , f. 11. De Slijk-
buisworm. ( Vers ü tuyau
Kent. Het lijf is uit ringen zamengeBeld, die zich
naar de beide einden verdunnen» en tusfchen welke zich
korte haartjes bevinden; de kop eindigt naar voren in
eene fpitfe punt, achterwaarts van denzelven is de ronde
mond. gelegen; de opening, tot ontlasting van de verteerde
B o f, ligt digt aan de punt van den Baart. Hij is
witachtig, zeer dun en 5— 6 lijnen lang ; vormt zich
van flijk een buisje, hetwelk hij bewoont, waaruit hij
met zijn achterBe gedeelte ten voorfchijn komt, makende
daarmede in allerlei rigtingen vele bewegingen en flinge-
ringen, terwijl het voorde gedeelte altijd in den modder
verfcholen blijft.
Woonpl. Op den grond van zoete Baande wateren.
Eigenfch. Hij bezit mede het herdellingsvermogen.
5. Lumbr. Echiurus. L . Sp. 9, p. 3085. Lamarck
V , p. 300, No. 1. Thalassema EcMura. Pallas
Miscell. Zool. p. 14 6 , T . 1 1 , f. 1— 6. ------
Spicil. Zool. Fase. X , p. 3 , T . 1 , f. 1— 5. Cu-
vier Regne Animal, U t, p. 529. Thalassema. De
gedoomde Aardworm.
Kent. ■ De k o p , of liever de mond, heeft de gedaante
van een ezelsoor o f lepeltje en Brekt zich vooruit;
het