
is , met volkomen gevormde diertjes in hun fchelpje *
niet alleen , maar ook nog met dezulke , die kleiner en
met een flijmig voeht omgeven zijn, en eindelijk met de
zoodanige, die zich Hechts als bolletjes vertoonen, in
welker midden het gewapend oog het zeer klein diertje
met zijn fchelpje doch Hechts uit eene halve winding be-
ltaande ontdekt. Cuvier noemt het daarom animdl ovo-
yiyipare, De jongen, zoo als zij uit de baarmoeder
voortkomen, zijn met draadvormige vezels, die zich als
haar vertoonen, bezet, en hebben de grootte van i j lijn
in diameter*
i i . He l . Nemoralis. L . Sp. 108, p, 3647. L a-
Bi ARC K o. C. V I , b. p. 8 1 , No. 58, SWAMMERDAM
Bibt. Nat. p. 1 5 6 , T . 8 , f* 5 en 6. Draparnaud
p. 9 4 , pi. 6 , f. 3— 5. Martini IX , p. 144 , T . 133,
f. 1196— 1198. Daudebard , pi. 3a , f. a et 3 , pl.
33? 34 et 39» a* f* 3 ? 4* Pfeiffer o. c. p, 2 7 , No.
6 , T . 2 , f. 10 , i i . De Boschflak. La Livrée.
D ie g eme in f t e Baumfn e c k e .
Kent. De fchaal, die vijf windingen heeft, is rondachtig,
ondoorboord, fijn geftreept, van verfcheidene
kleuren, fomtijds ook eenkleurig, het zij wi t , geel, rozenrood
, bruin en met een o f meer banden omgeven; de
rand van de lip is aan de binnenzijde zwart. De ope-
ning een weinig langer dan breed, diameter 9— 11 lijnen.
De kop van het dier heeft vier horentjes , van welkë
de langde, op welker toppen de oogen zich bevinden ,
boven aan den kop Haan, terwijl de twee kortere meer
zijdwaarts geplaatst zijn ; het lijf is langwerpig, in het
midden dikker en naar den Haart fpitsachtig afloopende;
de rug bruinachtig, met eene witte Hreep over dezelve
heen loopende.
Woonpl. In de tuinen , aan de heggen, ook in de
bosfchen , aan de boomen en op planten.
Voedf. Velerlei planten.
Voorn. Zij paren als hermaphrodietert en bevruchten
op die wijze elkander.
12. Hel* Hortenfis. L . Sp. 109, p. 3649. LamarcK
ö. C. V I , b. p. 81 * No. 59. Draparnaud , p. 9 5 ,
pl. 6 , f. 6. Daudebard , pl. 35 et 36. Pfeiffer
o. c. p. 29, T . 2 , f. 12 , 13. Martini IX, p. 146,
T . 133, f. 1199 en 1201. De Tuinilak. D ie ge-
meinf le G a r t e n f c h n e c k e .
Kent. De fchaal rondachtig , niet doorboord , glad ,
eenigermate doorfchijnend en fijn gedreept, derzelver
kleuren zijn verfchillende, doorgaans zijn zij ge e l, met
o f zonder bruine banden, fomtijds wi t , bleekbruin o f
rosachtig; de fpH heeft 4 ! o f 5 windingen; de opening
is langer dan breed; de rand van de lip aan de binnenzijde
wit. Diameter 7— 8 lijnen.
Het dier is gewoonlijk grijsachtig, o f licht ro s , boven
den hals bevinden zich twee grijze banden de voe-
lertjes zijn mede van dezelfde kleur.
Woonpl. In de tuinen en aan de boomen.
Voedf. Bedaat uit planten.
13. H e l . Stagnorum. L . Sp. 119, p. 3653. Bas-
TER op. fubfec. I I , p. 7 7 , (81) T . V I I, f. 4 , A. B*
Het Drijf horentje.