
Duitschland, en ook ons land in ftreken , die eenen vochti-
gen fteenachtigen grond en tevens lommervolle bpsfchen bezitten.
Foedf. Beftaat in infekten, liefst derzelver malfche maskers
, zoo als de wantfen en andere, ook kikvorschvisch-
jes , enz.
Foortt. Gelijk die van Lacerta A g ilis ; men vindt de eijeren
hier tusfchen de reten en fcheuren der vestingwerken.
Eigenfch. Is meer fchuw en minder vlug dan de vlugge
hagedis; klaauterc ook tegen oude muren op.
M o l g e p u n c t a t a , niet b i j l i n n . De gevlekte Salamander.
Salaniandre punctuée. F le c k ig e r Molch. L a u r . Rept. p. 40.
L a t r . Salam, p. 53* t. 6 , f . 6. A. b . m e r r e m , p. 185.
Kent. De ftaart anderhalf maal zoo lang als het ligchaam,
fterk te zamen gedrukt en zeer fpits; hij, heeft aan de voorfte
ledematen 4 teenen, aan de achterfte vijf. De romp is za-
mengedrukt en glad. Zijne kleur is van boven bruinachtig
groen, met zwart geflipt; van onderen hoog faffraankleurig
geel met groote zwarte flippen.
PFoonpl. Het gematigd Europa,. vooral ook Frankrijk,
Duitschland en de zandige ftreken van ons Vaderland; in de
Provincie Groningen is dezelve overvloedig in. de bosfchen ,
waarin ftaande wateren gevonden worden, zoo als het Sterre-
bosch, enz.
Foedf. Infekten en wormen, die hij voornamelijk in het
water vangt, misfchien ook kleine vischjes»
Foortt. Levendbarend ?
Eigenfch. Hij leeft meesttijds in het water, en wel onder
de planten zich daar bevindende; op den platten grond, fchuilt
hij meest onder de oude afgevallene bladeren en het gras.
VISSCHEN.
G. callarias, Linn. Sp. 2, p. 1160. De Dorsch. Der
Dorsch. B l o c h , F. D. II, p. 142, t. 63.
Kent.
Kent. De kop, kleiner dan bij den fchelvisch , heeft eene
graauwe kleur, op welke in den zomer bruine en in den winter
zwarte vlekken zigtbaar zijn. De mondopening is groot.
De bovenkaak is langer dan de onderkaak, en met verfcheidene
rijen tanden bezet. De onderfte heeft Hechts eene rij. Ook
het gehemelte is gewapend. De onderkaak is met een baard-
draad voorzien. De oogen zijn rond. De oogappel is zwart,
de ring om dezelve geelachtig wit. De romp, welke graauvv
en tot aan de buik bruin gevlekt is , is bedekt met dunne,
kleine, witte fchubben. De zijftreep loopt nabij den rug
langs, en maakt in den omtrek der eerfte aarsvin eene neder-
waartfche buiging. In de rugvinnen 15, 16 , 18; in de borstvinnen
17; in de buikvinnen 6 ; in de aarsvinnen 17, 18 5 in
de ftaartvin 26 beentjes.
JVoonpl. De voornaamfte woonplaats van dezen visch fchijnc
wel de Oostzee te wezen, doch dat hij ook in de Noordzee
wordt aangetroffen, wordt daaruit bewezen, dat hij van tijd
tot tijd door de visfchers van onze ftranden te Groningen
wordt gebragt, daar deze hunne vangst toch niet zeer ver
van onze kusten in de Noordzee uitftrekken.
Foedf. Visch, water-infekten en wormen.
Foortt. De rijtijd valt in Januarij en Februarij,
M u l l u s s ü r m u l e t u s , Linn. §pec. 2 , p. 1339. Groote
Barbeel. Surmuletus. Der Rothbart. B l o c h , F. D. II, u i .
N°, i , T. 57-
Kent. De roode kleur, en de gele, in de lengte loopende
ftrepen, onderfcheiden dezen visch vooral van de overigen
van zijn geflacht. De kop is groot en ook met gele ftrepen
bezet, die op een’ zilveren grond ftaan, door welke de roode
kleur doorfchijnt. De mondopening is klein, en de bovenkaak
fteekt over de onderkaak vooruit. De oogen, welke nabij
den fchedel ftaan, zijn groot , fond en hebben een’ blaauwen
oogappel met een’ zilveren ring omgeven. De romp, welke
van voren breed is , wordt tegen het ftaarteinde frnal, en is ,
even