
go NAAMLIJST der w o r m e n ,
P* *43 9 -T* IQ» f» i—*ö. Ech. Gigas. Zf.der 5
Nachtrag, p. 119. Ech. Gigas. ---- - Naturg. p.
149, No. 1* Ech. Gigas. De groote Stekelfnuitworm.
Kent. De korte kogelvormige fnuit is met vijf rijen
achterwaarts gebogene haakjes bezet, en aan de punt met
een zeer klein doorboord tepeltje voorzien; de korte
hals is dun en fchedevormig; het lange lijf is rolrond én
wordt naar achteren allengs een weinig dunner en in de
rondte gerimpeld; de ftaart Homp, bij het mannetje
meer rondachtig. De kleur is w it , het mannetje drie,
het wijfje van vijf tot vijftien duim lang.
Woonpl. In de darmen van het huiszwijn» In het
wilde zwijn heeft men er gevonden, die blaauwachtig
zijn.
ó. Ech. Buteonis. L . Sp. 5 , p. 3045. Rud. I [ ,
pars. ima. p. 274. Syn. p. 70 * No. 29. Mant. p.
323, No. 29. Ech. Caudatus. Jc. helminth , T.
6 , f. 17— 20. G oeze Naturg. p. 1 5 4 , T . 12 , f.
1 , 2 A. Ech. Buteonis. Zeder Naturg. p. 153 ,
No. 12, Ech. Caudatus. De 'geftaarte Stekelfnult-
worm.
Kent. Een lange, rolronde, in het midden eenigzins
verdunde en met omtrent zeven en twintig dwars-rijen
fcherpe naar achteren gebogene haken bezet; het rolronde
overal even dikke lijf eindigt in eenen dunnen ftaart,
aan welke bij het mannetje een zak gehecht is. Lengte
£— duim.
Woonpl. Menigvuldig in de darmen van den Buizert.
( Falco buteonis.')
Echin.
Echin. Bofchadis. L. Sp. 11, p-^3045. Rud. I I ,
pars. xma. p. 296. Ech. Conjtrictus. Goeze Naturg.
p. 16 3 , T. 1 3 , f. 6 , 7. Ech. Anatis Bofchadis
domest. Zeder Nachtr. p. 139, Ech. Con-
firictus. — s— Naturg» p. 158, No. 26. Ech. Conflr.
Frolich im Naturf. 24 St. p. 105. Ech. Anatis.
Echin. Anatis. L . Sp. 1 2 , p* 3045. Rud. I I ,
pars. i ma» p» 295. Ech. Minutus. Goeze Naturg.
p. 164, Tf 13, f* i , 2. Ech. Minutus, Coc-
cineus. Zeder Nachtrag, p. 142. Ech. Minutus.
Ejus. Naturg. p. 158 , No. 27. Ech. Minutus.
Deze beide foorten, door rudolphi bijeengevoegd ,
heb ik gemeend op zijn voorbeeld even zoo te moeten
zamenvoegen , als :
3. ËchIn. Verftcolor. Rud. Syn. p. 74, No. 44.
Mant. p. 350 , No» 44. Frolich Naturf. 29 St. p.
6 6 , No. 35. Ech. Bofchatis, p. 68. No. 36. Ech.
Anatis. p. 69 , No. 37. EcH. Tenuicollis , T. 2 , f .
15 , 16. De bonte Stekelfnuitworm.
Kent. De fnuit is aan de punt lijnvormig en wordt
van daar langwerpig rond, hij is met acht tot twaalf rijen
haken bezet; het lijf is lang en wordt naar beide einden,
maar inzonderheid naar voren, dunner, en is even achter
den fnuit met 20 tot 30 rijen zeer kleine Rekeltjes
bezet; de blaas is als door een vaatje aan den ftaart verbonden;
de kleur is w it, de lengte 2-—3 lijnen. Het
wijfje is dikker ruim 2 lijnen lang, de fnuit en den
hals w it ; het lijf o f geheel of Voor het grootfte gedeelte
fcharlaken- o f vermiljoen rood.
Woonpl. In de darmen van de wilde Eend (Anas
bofchas.) van de bruine Zee-Eend. (A. fusca') van de
Meer