
kleur is graauw, foms met eenig geel o f groen ge«
mengd.
Het lijf van het dier, dat door eene fterke fpier aan
de fchalen gehecht i s , wordt door een’ mantel gedekt;
de baarden die zich langs de voorzijde van het lijf uit-
ftrekken, zijn doorvlochten , met een aantal zeer dunne
haarvormige buisjes; de mond, die uit eene tamelijk
wijde opening beftaat, is omzet met vier lippen, veel
naar de baarden gelijkende, maar wel 6 o f 8 maal korter
; achter de baarden ligt de witte rolronde vleeschach-
tige maag, die noch voor uitzetting noch voor zamen-
trekking vatbaar fchijnt; langs de vasthechtende fpier,
loopt het kanaal o f de buis, door welke de ingewanden
zich door den aars, omtrent het midden van het l i j f ,
aan de binnenzijde ontlasten. De kleur van het dier is
graauwachtig w it , de randen van den mantel zwart, de
baarden bruinachtig,
Woonpl. In de rivieren van Zeeland, , langs de kusten
van Texel, enz.
Voedf. Waarfchijnlijk kleine infecten,
Voortt, Zij zijn ware hermaphrodieten en brengen
huns gelijken zonder paring voort,
Eigenfch. Het fchijnt nog niet uitgemaakt te zijn, of
het dier vrijwillig van plaats kan veranderen.
CCCXV. DE MOSSEL. (MTTILUS,)
Gejlachts-kent. De fchaal tweekleppig , gelijk , langwerpig
, van achteren fpits afioopende; door eene fijne
draadachtige ilo f zich aan een of ander voorwerp ‘ vasthechtende
; het zijdwaarts liggende meest ongetande fcharnier,
nier, wordt door eene overlangfche fpierachtige ftreep,
in de gedaante van eene knods onderfcheiden,
i. Mytil,. Edulis. L . Sp. n , p. 3352, Lamarck
0. c. V I , pars t , p. 126, No. 29. Baster Op. Snb-
fec. 1 , p. iQi (117)5 T . 1 1 , f. 9— II* Martini
V I I I , p, 169, T . 84, f. 750. Knorr IV , T, 15 , f.
1. A* de Heyde Ontleding des Mosfels , 8v o , Mid~
delb. 1683. De eetbare Mosfel.
Kent. De fchaal driekantig , glad, donkerblaauw , aan
het puntige einde dikker en eenigzins w it, aan de binnenzijde
ingebogen; fotntijds met 2 tot 4 tanden.
Het lijf van het dier is langwerpig, van fommige is
de kleur w i t , van andere geelachtig; behalve eene
tong, hebben zij ook eene maag, lever en darmen; terwijl
nog vele fpierachtige vezelen door het lijf loop en ;
twee paar fpieren, door eenen taaijen band aan het fchar-
nier gehecht, dienen tot fluiting van de fchulpen ; langs
de beide zijden van het lijf liggen de zeer fijne kieuwen,
die van de keel tot aan den aars doorloopen; aan de
regtloopende zijde der fchulpen vindt men in de mosfel
een lid , ruim een § duim lang , bijna 2 lijnen breed en
i lijn dik van eene bruine kleur , tot allerlei wendingen
gefchikt, dienende niet alleen , om zich om te keeren en
voort te kruipen, maar ook om zich vast te fpinnen; in
zijne bovcnite oppervlakte heeft het eene fleuf, welker
randen als twee lippen een weinig omgebogen zijn, eindigende
in eene langwerpige eenigzins uitpuilende opening
; door deze lippen fchijnt de mosfel, het vocht,
dat tot draden flolt, uit de vergaderplaats onder aan het
Jid zich bevindende, door drukking naar boven te kun-
H 5 nen