
windingen zijn glad, eenigzins gerimpeld, van boven
binnenwaarts buisachtig gewonden en wit van kleur.
Het dier is aan den kop rood, wederzijds van denzel-
ven zijn de kieuwen, in de gedaante van veren geplaatst,
tusfchen deze beide kunnen zij nog een lid, dat als een
bekertje gevormd en aan den rand getand i s , uitfteken ,
de hals is graauwachtig wit, het lijf oranjekleurig rood,
aan ieder zijde zijn tien pooten.
Woonpl. Op ichelpen, horens en fteenen, langs onze
ftranden.
a. Serp. Triquetra. L . Sp. 6 , p. 3740. Lamarck
0. e. V, p. 369 , No. 2. Vermilia Trtquetra. Baster
Op. Subfec. I , p. 80 (91) T» IX , f. 2. Martini
1 , p. 18 und 68, T . 3 , f. 25. Het driekantig Wormhuisje.
D a s z a r t e d r e y e c k i cht e Wurmg ehauf e ,
Kent. De’ buis is wi t , zeer dun en teeder, driekantig
, van het vooreinde naar achteren dunner en in eene
fpitfe punt uitloopende, van binnen glad en hol. Lengte
omtrent i | duim.
Het lijf is rolrondachtig, eenigermate gedrukt , naar
het achtereinde wordt het allengs dunner en eindigt in
een ftompe punt; de vederachtige kieuwen aan de beide
zijden van den kop zijn langer dan die van de evenvoor-
gaande foort, en worden bij deze van achteren als met
een hoekig uitgefneden kraagje gefloten; het bekervor-
mige lid komt ook bij deze niet zoo ver vooruit, als bij
de voorgemelde, en is , fchoon van hetzelfde gedacht ,
daar van foorteltjk, wezenlijk onderfcheiden.
Woonpl. Aan onze ftranden langs de Noordzee op
fchelpdieren en fteenen enz.
CCCXXXIV. DE ZEE H OUTWORM, SCHEEPS
BOORWORM. ( TEREDOO
Gejlachts-kent. De koker is fchelpachtig , lpilrond ,
buigzaam, aan beide einden open.
1. T er. Navalis. L . Sp. 1 , p. 3747* Lamarck
o. c. V , p. 440, No. 1. Sellius Historia Natura-
lis Teredunis. Traj. ad Rhen. 1733 4°* 1 et 2*
C . Belkmeer Waarneming, betreffende den hout uitraspenden
en doorborendeu zeeworm. Amft. 1733s met
pi. Rousset Obfervations fur les vers de mer qui
percent les vaisfeaux et les piliers dtc. La Haye 1733
avee fig. Massuet Onderzoek over de Kokeryvormen
met pl. Amft. 1733 in 8°.
Kent. De koker, die zich buigt naar de houding,
die de worm aanneemt, is een weinig korter dan het
dier zelf, broos, dun* aan de buitenoppervlakte eenigermate
geribt, doch van binnen zeer glad en aan de beide
einden open.
De bijna ronde kop is wederzijds met een boogswijs
uitgefneden fchelpachtig deel bezet, waarvan de punten
aan de hoeken, gelijk ook de holle boogswijze kanten
zeer fcherp zijn; de daar achter liggende hals is dun ,
vleeschachtig en taai; het flijmige lijf, is met eene door-
fchijnende huid, die op fommige plaatfen rimpelig i s ,
bekleed. De flaart, die langer en dunner is dan het lijf,
is aan het einde kraakbeenig, vleeschkleurig en met twee
pijpjes voorzien, het eene langer dan het andere en aan
de einden rood. De worm is over het geheel asch-
sraauw ; omtrent 4 duim lang en heeft de dikte van