
; c age en overlangs geftreepte fchaal; de fpil heeft 5
wendingen, van welke de laatfte grooter is dan de andere;
de opening is eirond, in doorfnede 3— 4 lijnen.
Het dier is van boven donker grijs, en bleek of witachtig
van onderen, de voelers kort, plat en doorfchij-
nend; de oogen zwart; de mantel is digt befprengd met
ronde geele {tipjes.
Woonpl. In rivieren, beken en flooten.
Eigenfch. Kruipende wordt het door de fchaal tot
aan de voelertjes bedekt.
18. Hel. Tentaculata. L . Sp. 146, p. 3662. La-
marck o. c. V I , b. p. ^75, No. 5. Paludina Jm-
pura. Martini IX, p. 177» T . 135 > f- i245* Draparnaud
p. 3 6 , pi. i , f. 19* Cyclostoma lmpu-
rum. Pfeiffer o. c . p. 104 , No. 2, T . 4 , f. 40,
41. Paludina Impura. Schroeter Flussconch. p.
288, 321 , T . 7 , f. 19— 22. De gefpriete Slakhoren.
La petite Opcrculée aquatique. D ie T h u rh u t e r -
f chnach.
Kent. De fchaal is eirond, glad doorfchijnend, gaat
over in eenen Rompen kegel, gewoonlijk heeft zij vyf
fijn geftreepte windingen, van welke de onderfte buikig
is ; de opening is eirond; de kleur hoornachtig. Lengte
5— 6 lijnen.
Het dier heeft twee dunne fpits toeloopende zeer buigzame
voelertjes, aan welker buitenzijde van onderen de
oogen geplaatst zijn, het lijf is zwartachtig, met oranjekleurige
(tippen, het dekfeltje is aan den voet vastgehecht
; de bovenlip is tweekwabbig; de aars ligt aan de
regterzijde.
Woonpl.
Woonpl. In de zoete (taande wateren, en op waterplanten.
Voedf. Beftaat in de bladeren van waterplanten, en
zelfs ook dierlijke (toffen.
Eigenfch. Zeer vreesachtig, daar het bij het minfte
geruisch in zijne fchaal kruipt, eri die digt toefluit.
19. C i c i^o s t o m a Viride. D r a p a r n a u d p. 37» P^
i , f. 26 et 27.
Kent. Een zachte, doorfchijnende bleek groene fchaal;
de twee eerfte windingen van de fpil zijn zeer klein ,
de twee volgende , en inzonderheid de vijfde ot laatfte
zeer groot, waardoor de fchaal zich ftomp vertoont; de
opening is langwerpig rond ; het peristoma enkel; navel
wordt er niet aan befpeurd. Lengte ruim 1 lijn.
Woonpl. In de flooten en andere zoete wateren , bij
Leiderdorp, enz.
20. Hel. Auricularia. L . Sp. 147, P- 3662. L a-
marck o. c. V I , b. p. 161, No. 7- Lymncea Au riet/
la ria. Martini IX, p. 17 1 » T . 135» I24l »
1242. Draparnaud p. 4 9 » P^ 2 » f* 29* Lym-
neus Auricularius. Pfeiffer o. c. p. 85, T. 4 ,
f. 17, 18. Schroeter Flussconch. p. 267, 272, T .
6 , f. 4— 5 , T . min. C , f. 2. Het Muizenoortje. Le
Radis Jluviatile. D ie Ohr f chne ck e .
Kent. De fchaal is eirond , buikig, dun , doorfchijnend,
zoodat het dier daardoor zoo lang het leeft zich
als vlakkig vertoond, hare kleur is van buiten en van
binnen geelachtig graauw , met zeer fijne ftreepjes overlangs
geteckend ; zij heeft van 3 tot 5 windingen; de
K 3 - upe