
No. i , T. 23. Pallas No. 2 1 , T . 3 , f. 1. Cel-
l u l a r i a Salicornia. De u o r t e r Flor. p. 345. K.
Geleed Pijpkoraal. Confude moyenne. Bugle coralline.
Kent. Het fchiet uit digt dooreengeflingerde, vliezige,
doorfchijnende, zeer dunne worteltjes tot eene
hoogte van 3 è 4 duimen o p ; het is uit rolronde lange
leedjes zamengefteld, van welke de uiterfte in tweeën
verdeeld zijn. De buitenfle oppervlakte is met eene
graauwgeelachtige o f witte kalkaardige korst bekleed.
Versch is het zacht, doch gedroogd gaat het tot de
hardheid van kalkfteen over; de oppervlakte van teder
leedje is met diepe holletjes van eene fchuins vierkante
gedaante en celluleufe mondjes met eenen verheven rand
bezet.
Woonpl. Langs de Noordzee, en bij Zandvèort
aan het ftrand, alwaar het door de zee opgewdrpen
wordt.
4. T ub. Muscoides. L . Sp. 5, 3832. Lamarck
o. c. I I , p. 110 , No. 2. T ubul. Larinx. Baster
Op. Subfec. I . p. 29 (33) T . 3, f. 3, 4. Bomme
Verh. Zeeuwsch Genootfch. II D. p. 281 met de plaat
f. 1—7. Esper Pflt. III, p. 108, T . IV en IV A.
Ellis Corall. p. 30, No. 1, T . 16, f. b. Pallas
No. 39. PI. 4, f. 2. Mosachtig Pijpkoraal, Gorgel-
pijp. Coralline tubuleufe ridée comme la trachée artère.
Tubulous coralline Wrinkled like the Windpipe.
Kent. De pijpjes zijn zacht als een huidje, bij vermeerderden
wasdom worden zij hard als horen , haren
omomtrek
is rond, fommige hebben rings wijze infnijdingen,
de meeste zijn doorfchijnend en in verfchillende bogten
gebogen, van boven dunner en van onderen in buisach-
tige worteltjes verdeeld; de kleur is licht-of geelgraauw,
bij fommige wit.
De Incarnaat Polypus (alzoo door baster genoemd) ,
die dit gewas bewoont, heeft tweederlei armen ruw als
haaijevel, de onderlle en langde 18 o f 20 in getal, vormen
, uitgefpreid zijnde, als een kommetje, in welks
midden het lijf zich bevindt, dat fchoon rood van kleur
is ; het onderlle gedeelte van hetzelve, dat in de pijpjes
gehecht i s , is rond, platachtig, in het midden bevindt
zich een peervormig ligchaam, met het diklle gedeelte
naar boven gellrekt, aan hetwelk 12 o f 14 kortere armen
gevoegd, en in welks midden de mond fchijnt gelegen
te zijn. In het laatst van den herfst, vindt men onder
aan het peerachtige gedeelte, bij fommigen , eenige kleine
ronde blaasjes aan een pijpje gehecht, hetwelk waar-
fchijnlijk de eijeren van den Polyp z ijn , die tot genoegzame
grootte gekomen zijnde afvallen, en tusfehen het
zeemos als jonge Polypen voortkomen.
Woonpl. Aan het ftrand van de Noordzee, van het
eiland Walcheren en Schouwen.
5. T ub. Coryna. L . Sp. 13 , p. 3834. L amarck
o. c. II , p. 62, No. 2. C orine Glandulosa. Gærtner
apud pallas Spicil. Zool. Fase. 10 , p. 40, f. 8 , a.
b. et AB. De klierachtige Coryne. Corine Glanduleuse.
Kent. Eenigzins takkig, draadvormig en geleed ; aan
de toppen der takjes bevindt zich een knodsachtig eirond
M lig