
ÏVoonpl. In ftaande wateren, vooral bij Brusfel aan
de Vorticella pyraria.
Voorn.. Waarfchijnlijk kleine waterdieren , die zich
aan de gemelde Vorticella onthouden.
Voedf. Men heeft opgemerkt, dat men het voedfel
door het holle van den ftam kan zien nederdalen.
2. Vort. Anastatica. L . Sp. 3 , p. 3874. Mul-
der Inf. N ° . 354, T . 46 , f. 5. Lamark o. c. I I ,
p. 5°5 N ° . 21. De Trospolyp.
Kent. Uit den ftam komen vele takjes voort, welke
zich wederom in eene menigte andere met doorfchijnende
fchubbetjes bezet verdeelen, aan welke diertjes, in de
gedaante van langwerpig ronde, van voren fchuins afge-
fneden bekertjes, gehecht zijn.
Woonpl. Op verfcheiden langs den grond der zee
groijende planten} ook volgens brady in de wateren bii
BrusfeL
Voorn. Zij telen zeer fterk voort, zoodat flechts
weinige, binnen 5— 6 weken zich zeer talrijk vermenig-
vuldigen.
3. Vort. Pyraria. L . Sp. 5 , p. 3875. Muller
Inf. N ° . 353 , T . 46 , f . 1— 4. Lamark o. c . I I ,
p. 50 , N ° . ao. Pallas o. 1. N«. 59. Rosel I I I ,
& St. , p. 5 56 , T , 98 , f. i en a , d. e. De peerach-
tige Bastaardpolyp.
Kent. Hij beftaat uit een Hammetje , uit hetwelk als
een bos , dunne takjes voortkomen, deze hebben wederom
nog kleinere fteeltjes, aan welke de diertjes als peervormige
ligchamen vastzitten; dezelve zijn geelachtig,
van achteren dooricbijnend , naar voren zich allengs verdikkende
en aldaar met 4 haarvormige vezeltjes, die in eene
geftadige beweging zijn, bezet. De peervormige diertjes
van hunne fteeltjes losgemaakt zijnde, zwemmen in eenen
druppel water, als in eenen oceaan, met de grootfte
fnelheid rond.
4. Vort. Operculata. L. Sp. 7 ,; p. 3875. L a-
marck 0. c. II, p. 51 , No. 27. Pallas o. 1. N°.
62 , pl. 4, f. 11. Baker o. c. p. 3 5 1 , T . 1 3 , f. 13
en 14. Rasel. Ins. III D . , 2 St., p. 560 , T . 98 ,
f. 5 en 6. Het Dekfeldiertje.
Kent. Zeer doorfchijnend, langrolrond ; in het midden
een weinig dikker , doch wordt naar den mond
eenigzins dunner; ook fchijnt deze niet vatbaar voor verwijding,
noch zamentrekking, noch oolomet eenige radertjes
o f vezeltjes bezet te te zijn ; evenwel is het aldaar voorzien
van een dekfeltje, dat met 6 vezeltjes bezet, en door
een fpierachtig deel, benedenwaarts door het lijf gaande,
aan hetzelve vastgehecht i s , en in diervoege bewerktuigd
, dat door hetzelve het dekfeltje tot eenigen afftand
van den mond kan opgeligt en wederom gefloten worden.
Deze vezeltjes hebben eene flingerende beweging,
waarmede zij eenen ftroom in het water veroorzaken,
die hen hun aas als in den mond voert, waarna het dekfeltje
zich fluit, Van het dikker middendeel van het lijf,
loopt het naar achteren geheel fpits to e , eindigende in
eenen langen dunnen ftaart, met welks einde, vele der-
zelve zich als in een punt tot een kringvormige gedaante
vereenigen , welke zich dan als eene ronde fchijf vertoont.