
T . io. Pallas No. 79. E llis Corall. p. 9 , No. 8 ,
T . 5 , f. a. A. de gorter Flora p. 345, M. Zee-
rui-koralyn. Zee-eik. Chêne de mer. Sea-oak Co~
ralline.
Kent. Het komt voort uit zeer dunne buisjes, kruipende
langs de oppervlakte van den Fucus ericoides met
zeer vele draadvormige, dunne, doorfchijnende takken ,
de tandjes, die over elkander (laan, zijn fpits en omgebogen
,, de eironde blaasjes fomtijds gerimpeld o f
kruiswijze gegroefd, in ieder derzelve bevindt zich een
Polyp, die grooter is dan in de tandjes , zij groeijen
onregelmatig aan de zijden van de takken , en zijn met
het ligchaam van de moeder P olyp , bedaande uit fcha-
kels van polypen; bij paren, door eene vleezige flreep ,
die door het midden van het korallijn loopt, aan elkander
gehecht; de kleur is bruinachtig geel, het heeft
de hoogte van 2§ £ 3 duimen.
Woonpl. Langs het drand van de Noordzee, vooral
bij Zandvoort,
2. Sert. Qperculata. L. Sp. 3, p. 3844, La-
MARCK O. C. I I , p. 1 18, No. I I . ÈSPER, Pflzth.
Ser tul. T . 4. PallaS No. 8p. Sertul. usneoides.
De g o r t e r . Flora. p, 345. N. Ellis. Corall. p. 8,
No. 6 , T . 3 , f. b. B. Haarkorallijn. Zeehaar. Cheveu
de mer. Sea hair.
Kent. Het opftaand (lammetje fchiet zeer veel fijne
takjes, die wederom met nog kleinere getakt zijn, en
zich zeer breed uitfpreiden; alle zijn zij met fcherpe
tandjes, paarsgewijze juist tegen over elkander geplaatst,
bezet. De blaasjes zijn eirond, doorfchijnend en loopen
naar
183
naar het deeltje zeer dun toe ; de opening die aan het
boveneinde, .een gekarteld randje heeft, wordt door
een dekfeltje gefloten.
Woonpl. Aan het flrand te Scheveningen en Katwijk.
3. Sert. Abietina. L . Sp. 5» P* 3^45* Lamarck
o. c. II, p. iud, No. 4. Baster Opuse. Subs. I , p. 58
(6 7 ) , Tab. 7 , f. ï— 3. PhiL Transact. L. I I , p.
108. Esper Pflzth. Sertul. T . 1. De gorter Flora.
P, 345» G. Dennebooms-korallijn. Zeedenne. Sapih
de mer. Sea-Fir.
Kent. Het verfpreidt zijn gekronkelde, pijpacbtige worteltjes,
over de voorwerpen, waar aan het zich hecht,
deze flijgen in verfcheiden holle horenachtige dammetjes
op , en fchieten overhoeks regelmatige takken ui t, die
klein getand en met mondjes voorzien z ijn ; op verfchei-
den plaatfen , komen uit de takjes eironde half doorfchijnende
blaasjes, die door eene kleine opening in hunnen
bodem met de inwendige deelen gemeenfehap hebben,
in deze bevindt zich de Polyp met den daart
vastgehecht, en vertoont zich door het uitdeken van zijne
armen buiten den mond o f opening van het blaasje. De
kleur is geelachtig; zij groeijen tot de hoogte van vijf
duimen.
Woonpl. Aan de dranden van de Zeeuwfche rivieren,
aan die van de Helder, Texel en van het eiland Wie-
ringen, op verfcheiden fchelpdieren.
■ Voortt. Gefchiedt door uitbotting.
4. Se r t . Fuscescens. L . Sp. 44» P* 3846* Bas-
Optise. Subs. I, p. 23 (26) , T . 1 , f. 6. Pallas
M 4 No*
TER