
334 LIJST v a n DIEREN,
zijn groot. Ieder neusgat heeft twee openingen. Er vertoo-
nen zich verfcheiden muceufe openingen om de oogen en op
de kaken; het lijf en de ftaart zijn bekleed met middelmatig
groote fchubben, die ligt afvallen. Twee rijen van kleine
fchubben, die op den buik liggen, geven aan dit gedeelte
een langwerpig uitfteekfel. De buikvinnen zijn zeer klein en
liggen ver van de keel. De zesde kleine rugvin van boven
en de zevende van beneden zijn langer en breeder dan de overigen.
De algemeene kleur is zilverwit. Het bovenfte gedeelte
van den visch, de zijftreep en het uitfpringend gedeelte
van den buik is bruinachtig. Iedere borstvin heeft 12 of 13,
iedere buikvin 6 of 7 beentjes.
Woonpl. In de Noordzee; wordt van tijd tot tijd op de kusten
der Provincie Groningen gevangen.
Syngnatus pelagicüs , Linn. Spec. 3 , p. 1455. Het Kou-
febandje. Le Syngnate Tuyau, Cheval Marin, Tuyau de plume.
Risso, p. 63, de l'Ichtyologie de N ic e , Paris 1810.
Kent. De naaldvisfchen, die tot deze afdeeling behooren,
hebben geene aarsvin. Deze foOrt onderfcheidt zich in het
bijzonder door een lang omkleèdfel van zeven vlakken, even
als de eigenlijke naald visch ( Syngnatus Acus) , van welken hij
door het gemis van eene aarsvin onderfcheiden is. Donkergeel
van kleur is de romp van dezen visch, helderder zijn dertigen
ftaartvinnen, die dan weder met kleine dwarfche bruine
flrepen voorzien zijn. In de rugvin 31 , in de borstvinnen
14, in de ftaartvin 10 beentjes.
IVoonpl. In de rivieren of kanalen der Provincie Groningen
, die met de zee gemeenfchap hebben.
R aja rubus. De Roode Rog. La Ronce. The Rough Ray.
Der Do rnroche . Bloch F. D. II I , p. 67, t. 84.
Die linn. niet noemt, en die bloch voor eene variëteit
houdt van de Raja Clavata \ komt op de vischmarkt te Groningen
vrij gemeen voor.
in de PROVINCIE GRONINGEN GEVONDEN. 335
t^HI
I. KORSTDIEREN.
! ■
IV. ORDE. III. Gezin.
9, Porcellio. (Gen. 1 , p. 70.) Onicus, Linn. en Fabr,
i. P. Scaber. — Op natte , vochtige muren.
I III. INSEKTEN. I
I. ORDE. I. Gezin.
i. Glomeris. (Gen* 1 , p. 73.) J u lu s, Linn. en Fare. 1
I . G. Ovalis. Linn. Sp. 1, p. 3018. — In de provincie
Groningen aan de kusten der Noordzee.
2. G. Pustülata. Fabr. Panz. H. 9, pl. 22. — Op ■
zonnige, warme plaatfen.
II. Gezin. H
ï. Same era. (Gen. 1 , p. 77.3 Lamarck , Scolopendra,
Linn. en Fabr.
I . Sc. COLEOPTRATA. LlNN. Sp. 2, p. 3015. PANZ. H.
51 , pl. 12. — In de huizen tusfchen de balken. W Ê\
2. Scolopendra.
i. Sc. Hortensis. (Crytops Hort. Leach.) — Op vochtige
oorden.
1
V. ORDE.
i. v u f l e d i 'g e n .
I. Gezin. i . Bende.
*. Cicindela. (Gen. i , p. 176.) Linn. en Fabr.
i. C. Hybrida. Linn. Sp. 2, p. 1920. Panz. H. 85,
pi. 4. — Op zandige plaatfen.
2. Bende. i . Groep.
8. Lebia. (Gen. 1 , p. 191.) Carabus, Linn. en Fabr.
I . L. Velox. Linn. Sp. 31 , p. 1976. Fabr. Sp. Inf. I ,
pag. 312, No. 72. — Op zandige gronden.
5*