
Z eder . Naturg. p. 359 , No. 48. Halysis. SoUum,
Leeuwenhoek, 78»^ brief, A ° . 1694, pag. 608. De
Kettingworm. Le Solitaire. E inm t jn d ig e r la n g
g l ie d r i c h t e r B a n dw u rm ,
Kent. De kop klein , kogelvormig en meer lang dart
breed; aan denzelven bevinden zich vier doorboorde tepeltjes
tot zuigers dienende, ieder van welken eene buis
heeft, di§ zich tot ééne vereenigende, de geheele lengte
van het dier, over deszelfs midden doorloopt en tot de
voeding lchijnt bedemd te zijn, De kop gaat in eenen
ongeleden hals over. Het lijf bedaat uit vele geledingen,
die alle aan de zijden, om den anderen met een’
mond o f tepeltje zijn voorzien, uit welken de eijeren bij
de wijfjes uitkomen; de eerde reeks van leden, heeft met
den hals dezelfde breedte, deze zijn overdwars gerimpeld;
de vólgende worden allengs breeder, terwijl de ach-
terfte twee o f driemaal langer dan breed zijn en het laat de lid
ftomp eindigt. De kleur is w it; de gewone lengte 4— 10
voet, fchoon men er ook vindt van 20 en meer voeten,
WoonpU lil alle, inzonderheid evenwel het meest in
dé dunne darmén van den mensch, zeldzaam wordt h l
in de maag gevonden. Gmeun in Systhematc Linnai
vermeldt dat er in ée'n mensch twee honderd zouden gevonden
zijn,
Voortt. Gefchïedt door eijeren,
Eigenfch. Uit gedane waarnemingen meent men te
mogen befluiten, dat deze worm in Holland en Sakfen,
ineer dan in andere landen van Europa voorkomt.
4. Tasn. Cucurbitina. L . Sp. 30, p. 3067. Rud,
IJ , pars, 2 , p, 169, Syn, p. 163 , No, 72.
<5
Serrata. Goeze Naturg. p. 337, T . 2 5 , B. L
A .— D. Zeder. Naturg. p. 363, N. 50. Halysi.
Serrata. De Pompoenvormige Bandworm.
Kent. De kop cirkelrond, breeder dan lang, aan beide
zijden twee zuigtepcls ; de (lompe fnuit is zeer kort en
met twee rijen haakjes omringd; de ineengedrongen hals
is regt en met het lijf gelijk van breedte; zoo als ook
de voorde rij leden even breed als de hals en rimpelig
zijn, in de volgende reeks zijn zij genoegzaam vierkant,
de meesten evenwel breeder dan lang, de. overige, die los
zamenhangen, zijn eenigzins kegelachtig en in het midden
met een doorboord tepeltje voorzien, de oppervlakte
der leden is overlangs gedreept. Lengte 2— 4 voet breedte
a— 3 lijnen; de kleur is blaauwachtig wit gelijk aan de
parelen.
Woonpl. In de dunne darmen van den hond, meestentijds
geheel alleen.
Voortt. Gefchiedt door eijeren.
Eigenfch. Aan de lucht blootgedeld, of in te warm
water gelegd, rekt hij zijne leden in de lengte uit.
5. T.-en. Lata. L . Sp. 3 , p. 3072. Rud. II ,
pars. 2 , p. 70. Syn. p. 137 , No. 1. Mant. p.
469 , No. 1. Botryocephalus Latus. Lamarck H.
N. I I I , p. 16 7 , No. i . Botryocephalus Hominis.
Goeze Naturg. p. 298, T. 21 , f. 8. (het eijernest.)
Zeder. Naturg. p. 357, No. 46. Halysis Lata. et
p. 358, No. 47. Halysis Membranacea. Bonnet
dans la Collection Academique, partie etrangere, T . 1 ,
p. 478, T . i et 2 , ook gedrukt in zijne Oeuvres
d’Hist. Nat. et de Philofoph. in 4*0 , T . v. ire partie
p. 478, Seqq. T, 3, f. i—32. Tenia a annequx
D 4 couris.