
Brief over de Zeeêgehn (1 7 7 4 ) , p. 28, No, 21, De
Zeeëgel.
Klein. Echinodermatum. E d. N. G. Leske, T ,
38, f. 1 , Cydaris miliaris. Seba III. p. 24, T . 1 1 ,
f» 4, De eetbare Zeeëgel, Le Bouton de mer.
Kent. De halfkogelronde fchaal is met korte dunne
gladde groenachtige Rekels bezet, welke in allerlei rig-
tingen kunnen bewogen worden. De fchaal van deze
Rekels ontdaan zijnde, vertoont zich half kogelrond, aan
de onderzijde eenigzins als plat gedrukt, graauw van
kleur, en is door vijf overlangs loopende dubbelde lijnen
in tien perken verdeeld, welke met ronde, grooter en
kleiner knobbeltjes bezet zijn; op de lijnen is de fchaal
met gaatjes doorboord; de mohdsopening, van onderen
aan de vlakke zijde gelegen, beflaat uit vijf binnenwaarts
gebogen beentjes, die zich met elkander in één punt
vereenigen. Het dier zelve is een donkerkleurige worm ,
omtrent i^ - i§ duim lang, met vele vezeldraden bezet,
welke in allerlei rigtingen met het vlies, waarmede de
fchaal inwendig bekleed i s , en door middel van deze,
ook door de openingjes der fchaal, en hare knobbeltjes,
naar buiten en met de Rekels gemeenfehap hebben ; het
geelachtig eijernest ligt tusfehen het dier en de 'Cchaal,
Grootte fomtijds als een vuist.
TVoonpl. Langs onze flranden in het zand,
Eigenfeh. Zij kruipen door de beweging hunner Re-*
kels over het zand , doch kunnen niet zwemmen,
2, Ecu. Miliaris. L. Sp. ao, p. 3169. L amarck
H. N. III, p. 49, No. 27. Seba p. , T . 10 , f.
0 4, Echinits indigenus, , fpinutis temisfimm obfitus.
, Klein.
Ó *
10 S
Klein. Ed. Lesre p. 82, 1 , 2 , f. A« B, C. D.
Cidaris miliaris, faxatilis. Van phelsum Br. p.
28, No, 23 24, De Vriefche — de Klipëgel,
Kent, Zeer dunne Rekels , die op knobbeltjes Raan
en buigzaam zijn, die ook na den dood van het dier aatt
de fchaal gehecht blijven , zeegroen , trekkende eenigzins
naar het purper, bij andere is de kleur licht grijs $ de
fchaal rondachtig platgedrukt.
Woonpl. Bij Schevenirigen aan het Rrand, misfehien
ook wel aan het Vriefche zeeRrand,
VoedfeU Waarfchijnlijk ze§krabbetjes en dergelijke
zeedieren,
Aanm. Ljnnaeus, en waarfchijnlijk na hem, ook
lamarck halen beide mede f. 1 en 2 van de 10 plaat
yan seba aan, daar het toch uit de befchrijving van den
laatRen blijkt, dat deze uit Afrika herkomRig zijn,
3. Ech. Basteri. E. Sp. 20, p. 3170. Van
puel&um Br. p, 28, N°. 16. Baster Op. Subsc. f,
p. 112 (129) T, ii , f. 1—8. De Basters Zeeëgel, de
Zeeklit.
Kent, De fchaal is met korte en lange puntig uitloo-
pende Rekels bezet, welke in velerlei rigtingen kunnen
bewogen worden. Wanneer de fchaal van deze ontdaan
is , vertoont zij zich als een ronde b a l, die aan de onderzijde
eenigzins vlak is. Dezelve is door kleine knoh-
beltjes in tien gelijkzijdige, doch in breedte verfchillende,
driehoeken verdeeld,' van vvelke het grondRuk van onderen
gelegen is en de fcherpe hoek boven aan de kruin
eindigt. Deze driehoeken worden van elkanderen afge-
G 5 fchei»