
mond ligt onder den kop en heeft twee voelertjes; het
lijf is lang lijnvormig, wederzijds met 12 ruwe fchubben
gedekt, onder ieder van welke een aan de punt geknopt
borstelhaar voortkomt, en onder deze haren tweedriedee-
lige tepeltjes, welke tor pooten dienen en ingetrokken
kunnen worden. Lengte ruim 1 duim, breedte 2 lijnen.
WoonpL In de Noordzee en aan het ftrand van het
eiland Schouwen.
3* Aphr. Lept dot et. L • Sp. 6, p. 3109.
Baster Op. fubfc. I, p. 32 (3 6 ) , T i 4, f. 3. A.
B. C. Pallas Mhc. Zool. p. 94 , T . 7, f. 15, a , b,
T . 8 , f. i , 2. De Donsrug in Zeeland.
Kent. Het lijf langwerpig; de rug is met 14 paren
eironde, fijn geflipte plat over elkander liggende fchubbe-
tjes gedekt; loopende over bet midden van denzelve eene
zwarte flreep; aan iedere zijde van het lijf zijn 18 paren
voetjes, elk derzelve is gedeeld en met geelachtige haartjes
omzet. Lengte omtrent f duim, breedte 1 lijn.
TVoonpl. Langs het flrand van de Noordzee en aan
de oevers van de Zeeuwfche droomen.
4- Aphr. Cirrhofa. L. Sp. 7 , p. 3109. De ge-
fpriete Zeemuis. ^
Pallas Misc. Z.00I. p. 9 5 , T. 8 , f. 3_5.
Kent. De mond ligt voor aan den kop en is met 4
fprietjes, van welke de twee middelde de langde zijn als
gebaard; het lijf is dun, teer, lang enfpilrondachtig; de
rug is met elf paren ronde blaasachtige fchubben bezet;
aan de beide zijden van den rug zijn 35 lange , aan het
einde gefplitde voetjes, die met bruingele haartjes omzet
zijn.
zijn. De kleur is witachtig, fpelende in de kleuren van
den regenboog.
Woonpl. In de Noordzee langs onze dranden.
DE SPIO. (JP/O .)
Gejlachts-kent. Het lijf lang, dun en met vele leedjes,
in eene buis befloten; de rug met draadjes bezet;
de 'bordelvormige pooten zijn langs de zijde van het lijf
geplaatst; twee zeer lange haarfijne voelertjes voor aan
den k o p ; de mond ligt aan het uiterde van denzelven
twee (fomtijds vier) langwerpige oogen.
1. Sp. Setciornis. L . Sp. 1 , p. 3109. Ed. XII Ner-
eis. L amarck H. N. V , p. 3 19 , No. 1.
Baster Op. fubs. I I , p. 134, ( i 49) T. ia , f. 2 ,
A— C ; de afbeeld, niet zeer natuurlijk. O. fabricius
Schriften der Berl. Gefellfch. Naturf. freunde VI, t.
260, T , 5 , f, i— 7. De bordelhoornige Spio.
Kent. De van achteren breedere kop loopt van voren
fmal uit ; onder aan dezenlven ligt de mond, terwijl
de oogen van voren geplaatst zijn , voor welke zich
twee lange witte haarfijne voelertjes bevinden; het l i j f ,
dat in het midden het breedde i s , wordt naar voren en
achteren fmaller en bedaat uit vele leedjes, welker getal
bij den meerderen groei toeneemt (van 68— 7 6 ) ; het
achterde gedeelte eindigt met twee eivormige knobbeltjes
; de pooten daan fchuïns tegen den rug; de kop is
bleekrood; de daaraanvolgende leedjes zijn donker graauw
met witte dwarsdreepjes; de middelde lichtgroen met
eene bloedroode ftreep langs den ru g , de achterde zeegroen
, met ! lichtere randen en dwarsdreepjes. Lengte
3 dui