
geheel in zijne fchelp, zoodat alleen de voorrand, de
kop en de voelertjes zigtbaar zijn.
CCCXXX. HE T ZEEOOR. (HALIOT1S.)
Gejlac hts -kent. De fchaal oorvormig , meest platachtig
; de korte fomtijds plat gedrukte fpil ligt aan de linkerzijde
; de opening zeer groot en langer dan wijd; de
fchijf is langs de linkerzijde met gaatjes .doorboord.
Het lijf vertoont zich als een’ zak; de kop is rond
en met vier voelertjes voorzien; de twee oogen daan op
de toppen der kleinde.
i . Hal. Tuberculata. L , Sp. 2 , p. 3687. L amarck
o. c, V I , b. p. 215, No. 6. Martini I , p.
185, T. 17, f. 146, 147. Knorr I , T . 1 7 , f. 2 ,
3. Het knobbelige Zeeoor,
Kent. De langwerpig ronde, dikke fchelp, is aan
hare buitende oppervlakte met vele dikke, breede, onregelmatige
dwarsrimpels bezet; de fpil heeft drie windingen
; langs de linkerzijde is de fchelp met 6 tot 9 gaatjes
doorboord; aan de binnenzijde is zij fraai paarlemoer-
kleurig, 4 duim lang en 2 breed.
Het dier heeft een’ ronden kop , aan de beide zijden
van den mond zijn twee voelertjes geplaatst , op welker
beide kortile de oogen aan de toppen geplaatst zijn ; het
lijf is gelijk een zak , gedachtig wit.
TVoonpl Langs de ftranden van de Noordzee.
Voedf. Zeeinfecten.
Eigenfch. Kruipende, (leekt het dier den voet ver
buiten de fchelp,
2. Ha l .
2. Hal. Parya. I . Sp. 7 , p. 3689- Lamarck
o. c. V I , b. p. 217, No. 13. Hal. Canoliculata.
- Martini I , p. 180, T . 14, **• 140. Knorr I , T .
a o , f. 5. Het roode Zeeoor. Uoreille d regole.
Uoreille de Vernis. D a s k l e in e r ot he Venusohr .
Kent. De fchelp langwerpig rond; langs den vlakken
met zes gaten doorboorden rand, loopt eene wrong,
die aan de fpil zeer dun , naar het eind aanmerkelijk
verdikt en overdwars fijn geilreept i s , uit de bovenfle
winding komen gebogen, naar het eind van elkander afwijkende
dralen voort, die zich ook over de wrong
verfpreiden. De kleur is fraai cinnoberrood, aan de
binnenzijde een weinig flaauwer; de Scheveningfche, die
wij voor ons hebben, is naauwelijks 1 duim lang.
Van het dier hebben wij nog niets kunnen ontdekken,
en er ook geene befchrijving van gevonden.
Woonpl. In de Noordzee , langs de dranden.
CCCXXXI, HET SCHOTELTJE. DE PA TE L .
(P A T E L L A .)
GeJIachts-kent. De fchaal dun, als een fchuinfche
kegel, met eene fpitfe punt, die achterwaartsgebogenis;
de opening eirond, met gladde randen.
Het dier is geheel en al door de fchaal gedekt ; aan
den kop daan twee platte eenigzins geknotte horentjes,
aan welker binnende grondduk de oogen geplaatst zijn;
de voet is kort, langwerpig rond en een weinig fmaller
dan het lijf.
1. Pat. Lacustris. L . Sp. 97, p. 3710. Lamarck
K 5 o. c.