
*
L I J S T V A N D I E R E N .
IN DE PROVINCIE GRONINGEN
‘ GEVONDEN.
ZOOGDIEREN.
Vespértilio lêisleri. kühl. De Leislerfche Vledermuis.
Kenteekenen. De haren zijn tweekleurig. De onderfle zijde
der vlieghuid langs den arm heen is zeer flerk behaard. De
punt van den Haart Heekt naauwelijks buiten de vlieghuid uit.
De lengte van de punt van den neus tot het einde van den
Haart bedraagt 4 duimen, te weten: 7 liniën voor den kop,
i duim en 8 liniën voor hals en romp en 1 duim en 9 liniën
voor den Haart. De uitgefpreide vleugels beflaan met het lig—
chaam 11 duimen. De kop is kort en plat; de neus breed;
de neusgaten halvemaanvormig. Het voorhoofd is zeer fierk
behaard ; de oogen zijn klein en zwart, en om dezelve liggen
kleine geelachtige klieren. De vlieghuid, de bek, de
armen en beenen en ooren zijn bruiuachtig zwart. De haren
op den rug zijn aan den wortel donkerbruin, aan de punt ka-
neelbruin, gedachtig aangeloopen. De haren aan de onderzijde
zijn aan den wortel zwartbruin, aan de punt graauwbruin.
Woonplaats. Deze foort woont in holle boomen, en leeft
dddr in talrijke benden van hare eigene foort, maar niet mee
die van andere foorten. Deze foort houdt zich gaarne op bij
HilHaande wateren.
Voortteling. Gewoonlijk vindt men bij deze dieren één jong,
maar dikwijls ook twee.