
*4
dunne borftelige uitfteekfels. Lengte 3—“—4 duimen*
breedte 2 lijnen.
Woonpl. In de Zeeuwfche ftroomen, alwaar dezelve
veel met oesters en mosfelen opgevischt en ook aan de
(luizen gevonden wordt.
DE WATERDUIZENDBEEN. (N/11S .)
Gejlachts-kent. Het lijf kruipend, lang, lijnvormig,
doorzigtig, platachtig, met borftelige pootjes bezet; de
mond voor aan den kop, geen voelertjes.
1. N. Vermicularis. L . Sp. 1 , p. 3120. Lamarck
H. N. III, p. 223, fp. 1. Rosel, In f III, 2 St.
p. 53 2 , T . 93, f. i— 7. Het Madenachtige Slangetje.
. Kent. De gedaante van dit wormpje is zoodanig, dat
het op het eerfte gezigt moeijelijk valt te bepalen, welk
het kop o f ftaartend z i j ; de voorwaartfche beweging van
het diertje en het voedfel, dat het inneemt, kunnen dit
eerst regt beüisfen; ook de mond laat zich moeijelijk ontdekken,
zijnde dezelve waarfchijnlijk de kloof of fpleet,
welke zich aan de eene zijde aan het zoogenaamde kopend
vertoont, digt bij deze kloof bevinden zich eenige korte
haartjes, welke ook langs de eene zijde van het rolronde
w itte , darmgelijkende doorfchijnende lijf zigtbaar zijn en
als eene rij van haarbosjes uitmaken. De lengte is omtrent
\ duim ; in dikte is het door de beweging, die het
maakt, aan eene geftadige verandering onderworpen.
Woonpl. Op de waterlinzen leven zij gezellig bij elkander.
Voedfel. Watervlooijen, en mogelijk meer andere kleine
vvaterinfecten.
Ei-
Eigenfch. Schijnen niet te zwemmen, maar alleen te
kruipen.
a. N. Serpentirta. L. Sp. 2 , p, 3121. Lamarck
H. N. U i , p. 223, fp. a. Rosel, Inf. III, 2 St.
p. 522, T . 92. Muller Wurmartcn, p. 84, T ,
4. De flamgvormige Waterduizendbeeij. D ie g e fch lü n -
g e lte N aide ,
Kent. De kop dikker dan het lijf, heeft de gedaant«
van die der Hangen en aan iedere zijde een zwart oog j
het lijf heeft geene zijhaartjes , is overal genoegzaam even
dik, wordende naar den (taart, welke meer (lomp daft
fpits eindigt, Hechts een weinig dunner; de huid is door-
fchijnende , licht geel, en aan den nek met een’ drievou-
digen kring geweekend; onder aan den buik bevindt ziel»
eene rij knobbeltjes uit ieder van welke drie zilverkleurige
borftelhaartjes voortkomen , welke de pooten van
het diertje zijn. Lengte 10, breedte f lijn.
Woonpl. Aan de waterlinzen, om welks wortels dezelve
zich flingert en vasthecht,
3. N. Proboscidea. L . Sp. 3 , p. 3121. Ed. XII.
Nereis Lacustris, Lamarck H. N. III , p, 224, fp,
1, Stylaria paludosa. Trembley Polyp. p, 80, T .
6 , f. 1. Rosel. Ins. IJ I, 2 St. p, 434, T , 78 , f,
16 en 17 , en 1 . 79 , f. 1. Muller Wurmarten, p.
14» T , 1, Duizendbeeq met den fnuit, Millepied 4
dard. D ie g e z u n g e l t e N a id e ,
Kent. De kop is van voren door twee fpits toeloopende
uitfteekfels overlangs verdeeld, tusfehen welke een zeer fijne
lange witte doorfchijnende puntige fnuit gelegen is; dmf
3 trent