
114 NAAMLIJST der WORMEN
1. Solen Siliqna. L. Sp. 2 , p. 3223. — Lamarck
o. c. V , p. 451, No. 4. Chemnitz V I , p. 44, T.
4 , f. 29 et litt. d. Knorr VI , T . 7 , f. 1. Het
Mesfenhecht.
Kent. De buitenEe oppervlakte der fchelpen is geelachtig
bruin, en wordt naar het fcharnier donkerder van
kleur; van binnen zijn zij kalkachtig wit; in de eene
fchulp zijn aan het fcharnier twee fpitfe digt bij elkander
Baande tanden , terwijl in de andere er llechts een ,
die zeer dun i s , gevonden wordt. De zwarte , dikke ,
lederachtige pees, waardoor de beide fchalen verbonden
Worden, is bij groote voorwerpen fomtijds meer dan
een duim lang. Breedte tot 8 § , lengte i | duim.
Het dier komt met het bovengemelde gdlachts-ken-
teeken overeen ; en heeft eene fneeuwwitte kleur.
WoonpL Langs de Branden van de Noordzee.
2. Solen Enfis. L . Sp. 3, p. 3224. Lamarck
o. c. V , p. 452, No. 5. Martini V I , p. 46 , Tv
4 , f. 30. Gronov Zoophyl. No. 1098. De Peul doublet,
het Suikerpeultjè. Le Sabre hongrois.
Kent. De fchaal is dun , glad, hol en aanmerkelijk
gebogen en aan beide einden rondachtig, bij fommigen
vindt men in iedere fchaal één, bij andere twee tanden
digt bij elkander; de kleur is uit den bruinen of groenen
geelachtig; breedte 5 , lengte § duim*
Het dier is met eenen mantel bedekt; uit de fchulp,
digt aan het fcharnier, komt eene buis voort met twee
ronde openingen, van welke de eene tweemaal zoo
groot is als de andere, die beide met eene (luitfpief gefloten
worden; de kieuwen of baarden liggen in eene
dub-
1n NEDERLAND AANWEZIG. t i 5
dubbelde r ij, waar beneven een peesachtig ligchaam ten
voorfchijn komt, omtrent vier vingeren lang, eeniger-
mate Hijf en Homp , hetwelk ver buiten de fchulp kan
uitgeHoken worden; de kleur is melk o f roomkleurig.
Woonpl. Aan de Branden van de Noordzee.
C C C V . DE DUN OF SCHEEFSCHALEN.
(TELLINA.')
Geflachts-kent. De fchaal tweekleppig, van voren
aan de eene zijde, naar de andere omgebogen : met een
o f twee voorname tanden aan dezelfde fchaal, en twee
zijdelingfche, die dikwijls van elkander verwijderd zijn.
Het dier heeft een’ tweekwabbigen mantel , behalve de
plooijen voor de twee voorfle buisjes, die of met elkander
vereenigd o f van eengefcheiden zijn. De voet , dien
zij buiten de fchaal uitEeken en met welken zij zich
verplaatfen kunnen, is in het algemeen plat, ongelijk
van breedte , fomtijds lang en dun gelijk een koordje.
1. T éll. Bimaculata. L . Sp. 7 1 , p. 3240. L amarck
o. c. v. p. 533, No. 52. Martini VI , p.
132, T . 13, f. 127. Baster Op. Subfec. 2 D. p. 78,
T . 8 , f. 5 , 6 , 7 * Gladde Brandfchulpjes.
Kent. Waarfchijnlijk behooren de door den Heer
baster befchreven en afgebeelde gladde Erandfchelpjes
tot de bovengemelde tell. Bimaculata, althans zij komen
in gedaante en grootte vrij wel daarmede overeen,
alleen vindt men bij hem geen melding gemaakt van de
roode vlekken i deze fchelpjes zijn glad, langwerpig,
niet zeer hol , maar meer plat, derzelver kleur is wit-
H 2 ach