
en op de hoeken, wederom twee lange horentjes of
voelertjes. Uit den kop komen twee armen voort, die
aan de einden met eenen rand van vezeltjes voorzien zijn
en foms eene flingerende en foms eene rondgaande beweging
maken, waardoor een fhelle droom in het water
veioorzaakt wordt $ de borst en het lijf maken een
geheel ; de Baart eindigt in twee punten.
TVoonpl. In het meertje bij Rockanje,
V o o r t t Hunne eijeren dragen zij in zakjes achter aan
het l i j f ; de jongen komen waarfchijnlijk op gelijke wij-,
ze , als bij de vorige foort, ten voorfchijn.
Voedf. Trekken zij waarfchijnlijk uit die diertjes, die
hen door de Brooming van het water, welke zij met hunne
radertjes veroorzaken, toegevoerd worden.
3. Brach. Patina. L. Sp. 11 , p. 3873, Muller.
Jnf. N°. 3 6 a , T . 4 8 , f. 6— 10. Lamarck.
Histoire Naturelle des Animaax sans vertebres Tom
I I , p. 35 , N° . 8. Eichhorn o. c. p. 22 , T . 2 , f.
p und 4. Herrmann im Naturforfcher XIX , St. p.
48 , tab. 2 , f . 10.
Kent.. Het ronde fchildje is doorfchijnend; door hetzelve
ziet men de beweging van het hart, o f , wil men
liever, van de maag; aan beide zijden van het lijf, bevinden
zich eene menigte blaasjes, die wegens hunne
altijddurende beweging moeijelijk te beftemmen z ijn ;
uit het midden van het lijf verheffen zich twee buizen ,
aan derzelver boveneind, ieder met een rad voorzien
hetwelk eene ronddraaijende of eeqige andere beweging
maakt en daardoor eenen Broom in het water voortbrenat:
aan het achterlijf bevindt zich eene , als geknotte
Baart, met welken het diertje menigmaal eene zijdeling-
fche beweging maakt, inzonderheid wanneer het zwemt.
ffoonpl. In Baande wateren, iu het eendekroos {Lem-
na minor L.') van het begin der lente en des zomers.
Voedf. Waarfchijnlijk zeer kleine infecten, die op het
kroos zich bevinden.
Eigenfch. Zij zwemmen zeef fnel.
C CCX LVIil. DE BASTAARDPOLYP»
(VORTICELLA.}
Geflachts-Kent. Het lijf naakt, zameügedrongen; het
vooreinde gezwollen ; de mond met radertjes bezet.
1 . Vort. Polypina. L. Sp. 2, p. 3^74* Muller.
lnf. N°. 356. T . 4 6 , f. 7—-9. Lamarck o . c. I I ,
p. 50 , N Q. 23. Baster Opusc. Subsec. I , p. 33
( 3 7 ) , tab. 3 , f . 1. A. B. C. B a l l a s o. 1. N Q.
56. Eichhorn o . c . p. 31 , T . 2 , K. T . 5. F.
De Thlaspusbloem. De veranderlijke Bastaardpolyp.
D e r B a u m.
Kent. Voor het ongewapend oog , vertoont het zich
als een wit flipje , in de gedaante van eene moerbei:
onder het mikroskoop gezien , breidt het zich uit als
een boom , wiens Bam lang, gebogen en doorfchijnend
is ; uit deze komen vele takjes voort , met korte Beel-
tjes , aan welke eene menigte klokvormige diertjes,
wier ingewanden zich in het achterBe gedeelte bevinden ,
gehecht zijn. Deze diertjes hebben eene vrije beweging,
zoodat zij op de minBe aanraking zich zamentrekken,
en wederom tot een Bipje overgaan , doch fpoedig daarna
op nieuw zich takkig uitbreiden.