
re tot de voortteling gefchikt is ; de voet is breed, van
voren rondac;htig en met veel plooijen gevormd; achter
op denzelven ligt het dekfeltje, waarmede het dier de
mond van den horen fluit.
Woonpl. In de rivieren van Ze&land, op de mosfel-
banken, en andere plaatfen in zee en langs onze ftranden.
Voedf. Zeeinfecten en waarfchijnlijk ook fommige zeeplanten.
Voortu Gefchiedt door eijerlegging , bij ophooping ,
met een’ tusfchentijd van twee en drie dagen; de eitjes
vertoonen zich als fijn zand , zij zijn doorfchijnend , en
hebben in hun midden een graauw flipje. Wat nu verder
daarmede gefchiedt, is mij onbekend.
E ig e n f c h . Zij fehijnen fcherp Van gezigt te zijn ,
daar hij zijn fchaal fchielijk fluit, zoodra hij iets ongewoons
gewaar wordt. In Z eeland en fommige plaatfen
van Holland worden zij in April en Mei gekookt gegeten.
a. Turb. Clathrus. L . Sp. 63 * P- 3603. Lamarck
o. c. V I , b. p. 228, No. 5. Ann. du Mus. d'Hist.
Nat. X I , p. 185.. Knorr. I D. pl. u , f. 5* De
«remeene Wenteltrap. Fausse fcalata. D ie u n a e h te
V
Wendel t rappe.
Kent. De fchaal torenachtig ongenaveld, wit of grijsachtig
geel, de ribben dik, glad en loopen eenigzins
fchuins , over de lengte van de fchaal. De grootfte zijn
omtrent 1 duim lang.
De kop van het dier is met twee voelertjes bezet,
die in zijdeachtige draadjes eindigen ; aan het begin dezer
draadjes , op de dikker voelertjes, zijn de oogen geplaatst
;
plaatst ; de voet kan het dier ver buiten de fchaal uit-
fleken.
Woonpl. Langs onze rtranden van de Noordzee.
Voedf. Zeeinfecten.
3. T urb. Elegans. L . Sp. 74, p. 3606. Lamarck
o. c. V I , b. p. 148, No* 26. Cyclostoma Elegans.
G ualtheri Test. tab. 4, f. A. B. Draparnaud
Moll. pl. i , f. 5 et 7. Cyclostoma Elegans. Schrö-
tel Fluszconsch. p. 366, T . 9 , f. 15 •> a* b. De
fierlijke Maanhoren. VElegante flriee.
Kent. De windingen der fchaal zijn rond, tamelijk
gewelfd en eindigen in eene ftompe punt; fommige zijn
overdwars zeer fijn, andere daarentegen grover geftreept;
de mondsopening is rond en ongezoomd; nevens dezelve
ziet men wel eene andere opening, doch die men evenwel
geen navel noemen kan, daar die eerder naar een
gootje gelijkt; het dekfel is rond fchelpachtig en zeer
fijn geftreept. De kleur van het dier is lichtgraauw,
eenigzins in het bruine overgaande. De gewone lengte
is 6 , de breedte 4 lijnen.
Het voorfte gedeelte van den mond is als een fnuit
uitgerekt, op denzelven ftaan twee rolronde voelertjes,
aan hun einde met een knopje, waarin het oog geplaatst
is.
Woonpl. Op vochtige plaatfen in de bosfchen en dras-
fige landen.
4. T urb. Perverfus. L . Sp, 88, p. 3^°9* ^ A~
MARCK o. c. V I , b. p. HO, No. 24. P upa Fragilis.
D raparnaud , p. , pl. 4 , f. 4* Pupa Fragtlis,
Martini IX, p. 1 1 6 , T . 1 12 , f. 959, a. b. Daude-
I bard