als jongen , dienst nam op een Oorlogfchtp,
waarop hy zich zo braaf gedroeg, dat hy
daarna één der eerde Kapiteinen werdt onder
de Vloot van de ruiter. Tot zo hoogen
trap bevorderd , befloot hy , by eene winter-
legering , zyne Ouders , die niet wisten waar
hy gebleven was , te gaan bezoeken. Dit
deedt hy ; en denk , hoe vreemd de nog lee-
vende Vader en Moeder , hunnen Zoon lang
verlooren gerekend hebbende , opzagen , toen
ze hem als Zee-Kapitein terug zagen. De
bezems , feheep gevoerd (een teken van dien
ty d , dat men de Middelandfche Zee van fchui-
mers o f vyanden fchoon geveegd hadt) zette-
de hy op zyns Vaders huis , het geen nog
ftaat. Hy keerde daarna weer in Holland, om
met de ruiter naar Zee te gaan. Maar in
een5, der Zeedagen met de Engelfchen kloek-
lyk vegtende , werdt hy zo getroffen , dat hy
daarna aan zyne wonden overleedt, en te
Schyndel begraaven is. Eens wandelende over
zynen Grafzark, onbewust wie daar begraaven
lag , ondekte het juist neêrgeflaagen oog den
naam van vondel , ’t geen de nieuwsgierigheid
genoeg wekte , om driftig te leezen het
Graffchrift, door den grooten Dichter daar gefield.
Verwonderd las ik daar , in een tien-
regelig vaars , de dappere daaden van deezen
Zeeheld voor ’t Vaderland, die, moedig vegtende,
zo deerlyk gefueuveld is , en daar begraaven
ligt. V .
V. Mogten wy zodanigen nog hebben?
A . H o e ! weet gy niet , o f is het niét
gebleeken op de Doggersbank, toen de Engel-
fchen hêt voordeel van den wind op ons hadden
, toen zy meer en zwaarder Schepen met
meer kanon en matroozen voerden, dat wy nog
een moedig Zeevolk hadden, het w elk, fchoon
het nooit vuur gezien hadt , vóór den aanvang
van het gevegt gevraagd zynde , o f het
aan den dans wilde ? algemeen ja uitriep , en
zich daarop zo braaf 'gedroeg , gelyk bekend
is ? De Zeebevelhebbers zoutman , dedel ,
VAN BRAAM , BENTINCK , STARING , VAN
KINGSBERGEN, en van braak, behaalden hier
eenen onfterflyken roem. ----- En op dat het
ons nooit aan geoeffend Zeevolk zou mangelen
, ’ t geen zo vaak gebeurd i s , is de kweekschool
voor de zeevaart te Amfterdam op-
gerigt. Het Vaderland heeft deeze allergewig-
tigfie Stichting te danken aan mynen waardi-
gen Vriend, den Heere guilielmus titsingh ,
die, in den zomer van den jaare 1780 , de
aandagt der Natie opwekte door een treffend
Vertoog over het diep verval der Vaderlandfche
Zeevaart. De p o s t, welken hy lang bekleedde
, hadt hem gelegenheid gegeeven , om hetzelve
, meer dan anderen , te leeren kennen.
Geen koud hart hebbende , noch met het be-
klaagen deezer kwaal te vrede, o f genoegzaam
oordeelende derzelver oorfprong aan te wyzen,
N 11 3 ftel