JJIS AANSLAG OP AMSTERDAM.
Pe r ik , den Bevelhebber der troepen. Z y
fpraken Hout , en verzogten hem de Stad te
verfchoonen. De eerfte , in , ’t byzonder,
riedt hem af te trekken , zo hy met de zy-
nen niet wilde verdrinken, dewyl men het
Zeewater door de Huizen o f de doorftooken’
dyken zou inlaaten. Hoe vergenoegd de Prins
was , die ’s avonds de tydiug der mislukking
in ’s Haage kreeg , moogt gy denken. Door
drift gejaagd , vloog hy zelf heenen , om de
Stad door het ftilftaan des Handels te doen
bukken ; maar te Ar,nflelvten gekomen, en de
reeds -onder water ftaande Landen daar ziende
, moest hy zyn oogmerk laaten vaaren.
Om zyne eer te bewaaren , belloot hy niet
de Stad te handelen , zich door een plegtig
Gezantfchap naar den Haag te laaten terug
roepen , en de vyandlykheden te flaaken. De
zoen werdt getroffen , op voorwaarden , dat
de Stad zou bewilligen in den Staat van oorlog
, en den Prins gehoor geeven in de Vergadering
der Vroedfchap : de zes gevangen
Heeren op Loevejlein zouden dan ook losge-
laaten worden ; doch buiten het beffier bly-
ven : en , by een geheim artikel , zouden de
twee Broeders , andries en cornelis bikker
(gehouden van den Prins voor de hoofdbewerkers
van het moedige befluit tot de veiv
deedtging der Stad) mede afftand doen van de
rcgecring, -rr— Tot heden toe hebben fommi
«
CEDRAG VAN AMSTERDAM BEOORDEELD. 313
ïnigen dien zoen genoemd een laag en lafhartig
bedryf van Amfterdam; maar anderen, en met
meer regts, eene edelmoedige daad. De Stads-
voorregten bleeven toch ongefchonden. Der
inwendige verdeeldheid werdt geen voedfel ge-
geeven. Geene andere Stad kwam ook Amfterdam
in dien nood te hulp. By eene blok-
keering hadt ’t gemeen ,' gebrek lydende , tot
’s Prinfen zyde kunnen overüaan. Ook vreesde
men , dat een beleg den Koophandel eenen
zwaaren krak mogt geeven ; en niet min
was men bedugt voor het nadeel , het welk
het water, Utrechts en Hollands Landen voor
een groot deel nu reeds overftroomende , aan
dezelven mogt toebrengen , zo het ’er lang op
bleef ftaan. Deeze zes redenen gaven der
Stads toegeeflykheid meer eere , dan willem
ontving door zyn gedrag omtrent de twee bikkers
, daar één van hun de reeds gemelde
geldleening van twee millioenen , en een ge-
fchenk der Stad van anderhalve ton gouds aan
den Prins bewerkt hadt. Ook zegt men, dat,
hadt één van hun het niet gekeerd , men hem
te Amfielveen zou hebben opgeligt. Dit geval
gaf een fmet in willems karakter , deedt
nadeel aan zyn Huis , liet kwaad bloed in ’t
Vaderland n a , drong veelen , om aan ol-
Prnbarnevelds (telregel : „ een Stadhouder
met eene onbepaalde magt is gevaarlyk voor
een Gemeenebest” te gedenken , en leide den
V $ grond