i s i A T U U R K U N D E .
rnet een blyd gemoed de fiem der voog^lcn hoordy
Om hen, op 't onverzienßy roofgierig te benaaiiwetn
Word ook onrein genoemä, eu, onaanks al zyn kragt
Als een verfoeizel door GODS reine wet verägt.
Ath! rjuas het mensdom ook met génen roof beladen ^
En kon het hart zigyr^i begéven tot zyn GOD;
En zeggen welgemoedy Heere! ik doe uw gebod,
2)? onnózelbe'id wierd nooit zo fnood, als nu, verrei den'}
Maar boe véle Arenden en Havikken ßaan nu
Htm klaawwen in het goed van armi onnooz'le menjjen,
om een mondvol brood in Imune nooddruft wenßen,
IVanneer de Rover ffeeld dat V myne^ eu dat is 't uw't
En laai hen niet zo veel waar af zy kmnen léven,
Maar 'k moet my, het word tyd^ weér naar het Vé begéveh
•Korn nu ZE-AREND, die ook woed, en moord en roofdy
Kom voeg u by den rei van uwe medgezellen,
En fchoon men u dürft voor den jterkßen AR END flellen>,
*De naam van Onrein Jlort u egter oj> het hoofd.
Roofvogels! GOD wil u tot gène fpys gehengen
liy noemd u zelf te zyn een gruuwel voor den Jood,
En jchoon gy door de band der mefjffen word gedood,
Hy mag uw vlees geenzins of> zyne tafei Orengea i
Wyl gy 't verfoeizel zyt der Goddelyke wetj
Heeft Ifrael zig nooit aan zulk een aas beßmet.
3 8 3
De \'crhandeiing van de Befchryving der
Vogelen zal alhier dezeive zyn, gelyk
die der ViiTcheti is geweei t , niet zo zeerbetrekkelyk
tot de natuureiykc Godgeleertheid
in het algemeen , als wel tot het toelatende
en verbiedende Gebod van den opperflen Wet -
gever. Daar zal eiders bekwamer gelegendheid
voorkomen om GOD te becoogen uyt de
volkomene en alderkoiiöigfte zamenvoeging,
van de Nébbe, Hoofd, Cogen, Hals, Vleugelen,
Voeten, Vedercn. btaarc, Zenuwen,
Werktuygen der Vlügt, Harfienen, Longen,
Maag, Ingevvanden,Nieren,uyt de Teeling,
G r o o t t e , Neften, liefde tegen de Jonge. Ik
•zal binnen de voorgefchrevene Palen blyven.
Alle de Vogels zyn'eenigermaten herkaauwende
Dieren, niet 2,0 wel , en in zo engen
zin, dat zy de fpyzen uyt de Maag weder in
den Mond nemen, maar otn dat zy beter als
de niet herkaauwende verkooken, en is van
die Herkaauwing een twederley bewys reeds
al over lang waargenomen door Arißoteles
^«iMá/. het lU. Boek, 14-kap. namentlyk
de afwezendheid d c rTanden, endeveelheid
der Magen» voordewelkebyaldiende aldergoedertierenÜe
Schepper geen hnlp verfchaft
had, zo zoude de ipys-verdouwing van deze
tandelooze Dieren dealderongelukkiglte zyn.
Kamentlyk de Vogels hebben drie Magen,
de eerlle is de Krof^, by Arißoteles prolobos,
de tweede tneros ogkoodes de iweede Guttitr
de Strot, àcàeràekoilia/arkoodeskaißuphray
de vleefchagttge en eeltachtige buyk hy'Pimius,
by uytnemendbeid de Maag zo gezegt, ^n
welker aller zamenftelling Teyerus voortreflelyke
verklaring geeft. Het werk van de eerfte
isceontfangen, en eenigermaten, tevveekeni
van de tweede, beter te bereiden en te ver
leeren, van de derde te vermalen, en tot bry
te brengen het doorgaans drooge Voedzel 1
welke vermaling daar en boven word geholpen
door ingeflikte kcifteentjes, en dezeive
aan den fcherpen kant. Deze zaraenvoeging
van de Magen, van dewelke tot noch toe is
gefproken , is ver volkomender in de reiné
yogelen, en die koorn eeten, in tegendeelin
de onreine en die vleefcheeten dunder,vliesachciger,
bekwaam om vleefch, en datdikwyls
aan het verrotten is teverduuwen. Hier
van daan is weder af te leiden de redeh vari
het onderfcheid míTchen reine ende onreine;
geoorlofde en verbodene, by welk kan gevoegt
worden de onreine fpyze zelf van dódé
Lyken , van dewelke die vleefchvreetendé
vogels leven , fteyna farkophaga , ook deti
Egyptifihe Priefteren v e rboden, volgens Porphyrius
de Abßin. IK Boek §.7.
V^oor af, eér dat wy voortgaarl tot de byzondere
opteiling der verbode/^f^í'/í?«, moet
gevveten worden, dat deze Roofacbiige vari
G ü D den Schepper is gegeven eene zamenvoeging
tcn eenemaal met de wyze van leven
j overeenkomende, ctw groot hoofd, körte hals,
I kromme Nebbe en klaau-juen ^ ßerk en feherf,
. tot roof ea fiagting gefchikt: ßerke en fpier-
I achtfge 'Dy 'én , om den roof te ßaan en ter
\ neder tewerpen: ueenHytmuntend_
T!
, om den buit op te Jpeuren. — dat d
'%i,yfjes, dewelke niet alleen voor haar zelve,
maar ook voor het krooß zorg meten drageni
E e e e ifi