3 8 0 G E E S T
vermeerderen 00k het Vette , hetolyachtige
van onsLichaam. De Vetügheid, zozyovervloeid,
perl!: de Zenuwen, en andere deelen
tot de bevveging gefchikt: l y belet de beft-eging,
of andere affcheidingen. Waarom \vy
iien , dac grof vette meiifchen onbekwaam
zyn tot de bevvegingen van Ziel ende van
Lichaam , tot Arbeiden , en fchranderder
Zielsgedachten. t"n de gemene wäre fpreuk
eigend veelliever het Verkens-vleefch aan de
Boeren toe en den Houthakkers, dan aan
Menfchen tan een teerder zamenweefeel.
Dcie Wet, dewelke het Verbod van het
Zwyne-vleefch betreft, is zo beffipt geweeil,
dat 'er ten allen tydentegen deOvcrtrcedcrs
xwaarlyk isgeoordeeld geworden. Jez.LXV.
3. bf hoven ofererfde {r[\)'n'Vo]k) enderookende
op ticheUlenen. vs. 4.. Zittenäe by äe
graven^ zo vernachteH zy by de gene die bewaard'j^
orden, etende ZwyHcn vltefchy ende
äaar is zop van grouwelyke dingen in bare
vateti: datis, indepotcen, waar inhet Varken
vleefchwordgekookt. enjez LXVI. 17.
'Die haar zelven heiligen ende haar zclven
reinigen in de hoven, achter een m V midden
der zelver ; die Zwynen vlecfih eeten. ende
verfoeyzel ende mutzen., te zamen zullen zy
verteert rzorden. En de naauwbezette waarneming
van de Wet heeft aanleidinggegeven
aan de vyanden van den Joodfchen naam, om
dit Vol k als of bygelovig, of zot, ftekelachtig
te befpotten, }a te vervolgen. ^yjazefus
in het Boek van de Makkabeeuwen word deze
aanfpraak van Antiochus tot Eleazar gelezen.
Waarom, daar de Natuitr het aiderbeße vleefch
aan dat Beefi heeft vergunA^ verfocid gy het
eeten van het zelve ? IVant het is dolhgijeid
lekkemyen niet te genieten^ dewelke nietsjmadelyks
hebben, 00k is het niet billyb, degaven
der Natuur met den voet te ßoten. Ja dezelve
Dwingelant, na dat hy in den Tempel van
Jeruzalem Zwynen had geilagt, Altartn en
Tempelen voor dusdanige üfterhanden hebbende
opgerkht van Stad tot btad, heeft de
joden tot deze onreine Heiligheden gedwon-
E Y K E
gen, doorvreezeeenergedreigtieDood. Zie
i.Makk.l.so. i.MM.t^l.iS.Fll.i. Jox^ejns
0«dh. het XII, Rock 7 kap, Jer Joodßhe
Oorloit« I. Bock, i.kap. Echlcr 7.yn noch
dergodloze mcnlchen befchimpingen, noch
der Dwingelanden bedreigingen machtig geweeft,
de Joden van het onderhouden der
Wet af te fchrikken. VVcgens de dapperheid
van Eleazar en van Zeven Broedcrs raet de
Moeder te gelyk kunnen de aangetogen piaatzen
gelezen worden. Ja, zommigen hebben
dit Beeil dermaten verfocid, dat zyhctzdve
niet verwaardigt hebben te nocmen dan Tmbár
Jlcber onder den tytel van cene andere zaai.
Daar en boven llaat aan te merken, dat
niet alleen de joden zieh van Varkens vleefch
ontflouden, raaar 00k andere Volkeren. \''aD
de Arabien vindmcn een getuygenis by fliuiui
VIII. Bock Í2.kap. SolmusmhetHoofdß
«k van Arable. Van de Saracenen by Hieramm.
het II. ßoek tcgen Jtvimamts 6. kap
Men Iceze van de Feniciers Herodotus\\<s.\
Boek, alwaar van Heliogabalhs dat hyzicli
van Zwynen onthouden heeft volgem äe IVet
der Fenkiers. Alhoewel Lamfridius andéi s
van hem verhaalt. Van de fgyptenaren zegt
Herodatus II. Boek 4.7. kap. •Dach de E^'menaars
vermenen dat een Z'jsyneenkermetBeeH
u. B.n iy aUien iemaut het zelve alleen maar
in het voorby gaan machte hebben aangeraakt
gaat zieh met de ^lederen zelve in de rivier
demuelen.
De oorzaak der onreinheid wil Tlutarchus
in I ß i , om dat het dmgaansßhtnd te paren
by het afnemen van de Alaan. Mlianui eerder
Hiß. X. Boek 16. kaf. om dat het zeljs zyne
eigen jongen nietfpaart, en wanneer het op
een menfchelyk hchaam aanvalt, zieh daar van
niet oiithond) maar het zelve eet. By de tot
noch toe opgetelde Volkeren kunnen gevoead
worden de Bareefchc Vrouwen in Afi-ikaAn
Cirene uyt Herodo/as IV.Boek i86.kap. De
Moorenxvjx Porfhyrim-, de hidianen aytc^Uakap
de Karaiben uvt
moir. des Iß. AnUll. bl. 4.0. '
P R I N T B L A D CCXXXVIII. CCXXXIX.
D/Í Kíilt gyeitcn uim d dat in de íVateren is : al imt in dewateren, inde men,
ende in de rwieren njimen ofte fchubben heeft, die ^ult gy eeten, '
Mádr d ivat in de ende in de rivieren van alie gewemel der ivaterenj ende
•van alie levendige yele, diein de wateren is , geenmunen ofte fchuhben en heeft
die tiillen u em merfotyKtí K.Jti. '
p een •aerfoejK.d » VS»: vanhaar vleefih en x.«lt gyniet celen, endehaar
doode aas t f l t gy iierfoejen.
liiat in de wateren geene uinnenf tiochie fcbithben en heeft ; dat ^aí a een ueyfoejK.
el KS"- Levit. XI. vers 9. jo. ii. ii.
De
TAB ccxxxvm.
T.iivixií i Cíip.xi V. j)-2i'.
Aii9;uill:i Miu'irnn, iaiiipeir.' i -
1 A-hUruh íeulf>j.