••iV' •
tiíiíí;
. . V I !í
i
i s
N A T Ü U R K U N D R 443
P R I N T B L Ä D CCLXXVII.
Ende zy ^llen ook. niet meer hare ßachtofferen den Duheleit, (a) demlke äj »4
• f
hoereeren: ojferen. Levit. XVI I . vers 7.
I liairigc en bokken > hoedsnigezy de Bofe
ec de meofchea de ^ot hebben gedreven,
(á) ^«Wwzyn liairigc en bokken, hoedsnigezydeBofch-goden, verdichten: dochhyverftaatDuyvelen'dieonder
die gedaintens niec meofchea de fpor hebben gedreven, en welke zy in boffchen en wouden hebben gcdicnd. '
fVat gynuwel zie ik hier voor myn gezigt?
Een vuile B O K, uit hout ofßeen geßigt,
Een alt aar voor dien /Ifg^d o^gerigt^
6 Ysz'tykhedeni
Met regt word doör het algebiedend IVoord
^ien grüüweldienß in Ifrael gefioord,
Een beefi^ 6 fchrik! wie heejt het ooit gehoord?
fVord aangebeden>,
Het zy die BOK Triapus of Tarty
Ik yze. ik ßhrik. 'k heb daar een gruuwel van i
S Jacobs zaad! hoe fnood vergrypt ge tt dan
By deze altdrcn!
Laat ztilk een dienfi, laut zulk een wangedrogt^
fTel eertyds am den Nylßroom uitfezogt^
En daar van daan in V middagbgt gebrogty
Voor altoos vdreth
Een kille vrees ryd door myne ad'ren heen!
Laat zulk een dienfi d' Egyptenaar alleent
2P/> Jßs en Oßer met naar ge'jueen
Steeds pleeg te viereti.
Godhetd geeft aan u een reiner wet,
fTaar door zy u des -Duivels dienß betete
Oß dat ge u nooit aan zyn altaar befmet,
Met dat te ße'ren i
Want welk een naam gy aan dien Godsdienß geeft,
V Is duivels werk, daar 't hart voor lild en beefd^
Wyl het een ßhrik van zulke gruwisflen heeft
En vmle zonden,
Zwaat 't offer van een onbevlekt gemoed
j^an Hern alleeny die 't alles leven doet,
Oß dat gVi als gy eenmaal ßerven moet,
Word rein bevonden.
HEt woord Sah-y ìnhetMeérvoùdigé JVirim,
is van vele betekenis. In de Naturelyke
hijìorie betekend het uyt de hayrige
Dieren, ofdoordehayrenaffchouwelyk (van
Saar, zy» hayr om hoog Jìeeken y vreeze hebben
) eenen Bok. Dat de Egyptefiaren dtn/elven
gedìcnd hebben, en de IfraSIiten milTchien
in de legers» ìs zeker. Zie daar de gecuygeniflèn
wegens deEgyptenaarsj Herodotushti
IL Boek het 46. kap. Alle de Mendefìers dietten
de Geiten, maar de ntannetjes meér dan
de wyfjes. Diodorus in het 1. Boek. bl. j f. Doch
eenen Bok hebèen zy vergoodet, gelykzyzeggen,
dat yriapis by de Grieken gediend word
om het leel-deel. Strabo in het XVI I . Boek,
de Mendiers daar zy "Fan eeren, en eenen levendigen
Bok. JtiMendeys, Mendes betekend
en de »rad, en eenen Bok, en Pan. ja ¿elfs
20 verre is de alderonreinfte welhifl, ofhoerery
der Egyptenaren gegaan, dat ook de
Vrouwen zich onder dcHeiligeBokkenhcb^
ben onderworpen. Tindarni,
Mendeyta para kfeymnon
NeiloH kerasy aigibatoi
Hoihi tragoi gunaixt misgontai.
Welk getuygenis van 'Pindartis Sirabo aari-i
halen en Mltanüs Hißorien het VII. ßoek heÉ
l y . kap Ook is fíerodotus van deze aldervuyllle
vermenging ooggetuyge geweeñ. In
de Beeldfprakelykc Verbeeldingen is zeer
gemeen een Bokskop of op een S tok, of Al -
taar gezec, de figuur A. Zodanig isgeweell
de /ifima áer Emathithen oí Samar itanen,eexi
atgod uytgebeeld door degedaantevaneenen
Bok, die ßokkedienft varí de Egyptenaren
tot dat Volk zynde overgebracht. Kircher
Oedtp. VoovBacchusvsová
op nlle Altaren een gelubdeBok geflacht, en
de Ouden treeden tot het Voortoneel van hec
Spei, ja zelfs de openbare Venuszitopeenen
Bok, het werk van Schofas den beeldhouwer
by 'Paußantas Eliac. II, hieromby Tlutarchus
f i i i j i' ! 'i Tí
IP
. i V
C ¡ :
ISiiii.
• K i l l
ili
'ii^'B-1
V V W in
Í 5 Í