N A T U Ü R K U N D E.
f ' í I i'í .1
dat alleenlykdelTelfs zuyverileuytgegiiledee-
]en de monden der Wortelen op hec aldermauwfte
indringen. Ook is'erdaarenboven
aante merken, dat het 37. vers moet verklaard
worden van hec Zaad nuaande Aarde
toebetrouwd, raaar het 38. van hetzaad-dac
noch niet gezaaid is» waar van de Wetgever
zegd, dät het onrein is, als 'er water zal op
gedaan zyn, en een dood aes daar op zal gefallen
zyn. Üerhalven verklaard Le Clercq
den zin van het 38. vers klaar op deze wyze,
in zyne Uytiegging over deze plaats. ^ocb
-waneeer 'er op het zaad (nog niet gezaaid _)
vocht zal geßort Z)n., dat uyt derzeher dood
aes zoude zyn voortgevloeid ^ dat zal by «
onrein gehouden worden. Eh in de Uytbreiding:
Het water nochtans van de Regenhak , !
of by aldien het zaad noch niet in de Aarde \
geworfen derzelver verrottende aas zal aan' \
4 1 ^
aangeraakt hebhen^ worä ovret» gejchdt.
"Dooäe Aezcn zyn vers40. de krciigcn vaq
die Bedien, welker eecen anders was geoorlofd,
namentlyk van het 200rc van Offen,
Schapen, Gelten, Herten, geflorvenofdoor
eenige liekte, of door eenig geweidig geval:
alhoewel tulfchen deze en geneeengrooronderfcheid
is; en het eeten der Beeilen wegens
Valien, of eene wende geflorven, voor het
overige ten aaniien van de inwendige ingewanden
geiond , nu en dan zoude knnnen
worden toegeilaan. Endede Wetzelvefchynt
aan dit onderfcheid de hahd le ieenen, dewelke
in het 40. ven geen grooter trap van
onreinigheid dien toekend, die van een dood
aes gegeten heeft ^ en die, een dood aes zal
gedragen hebben : aan beiden word eenvoudiglyk
gelafl, dat hy zyne klederen zal ,
Jchen, en onrein z)u tot aan i'
P R I N T B L A D C C L X V .
yaorts die kruifende gedterte, dat op , dat ^al een verfod^el zyiH
het en zal niet gegeten mräen.
AI wat op K.yrm bmk gaat, ende al wat gaat op rvier -voeten of d wat wie
voeten heeft, onder alle {rdpende gedterte, dat op de aarde kruipt, die en Zßlt
gy niet eeten, want KJ een verfoeyxet ^n. Levic. X L vers 4 1 , 4 2 . '
Waar ben7 ik in het tvild der Libiaanfi hoffend
0/ op den Kaukafus met donker groen bewoßen.?
Of ben ik in het woeft Arabie ? 0 neen!
'k Sta in Amerika^ daar alle fcbrikk'lykhe^n
Van 't ongedierte zig op ee'nen tyd vertöneh.
6 HaatHyke oord! wie dürft deez' harre ßreek bewonent
Ik niet^ ik deins te r«gj het baatf^kfi" wangedrogt^
Dit alle hoeken van de w&eld opgezogt,
Vertoond zig by elkaär. 'k Zie ASPISSEN en SLANGEN^
En ADDERS, die 't vergif op hunne tong blyft bansen.
'kZie RUSPEN, WORMEN. ?«SAL'MANDERS.^Z/ij«
Hier yszelyk; daar kruipt de groene HAGEDIS ;
Vaarfnorren VLlNDEiiTJES i» WITJES myne ooren-,
Gints komt het vaal SERPENT wy biezende te vören,
6 Hagedis, indien het waar is 't geen men zeid,
Dat gy den mens, als hy ztg zelf tot ßdpen leid,
iSteeds waarfihouwd voor de Slang ^ die op hem fchynt te kerent,
Zo moet uw voorgang tnf van deze plaats vervoeren.
Maar neen, gy hoord my niet. Zwtgt ongedierte! zwigt!
Myn duißere oogen zyn door beter glans verligt y
*k Zie u alleen om als verfoeizels weg te jagen}
GODS wet gebied het^ neen, gy kunt my met bei
Dies wyke ik welbedagt van dezen grond van daan^
Daar 't alles haatt'lyk is en my verbaaß doet ßaan;
Myn zangßof is te rein om «, onreine dieren^
25/? 'i in deez' wildernis zie door elkander zwiereni
Meer toe zingen. Neen, ik ben voor u bedugt,
^ies neemt vtyn Zangeres en ik gelyk de vlugt.
Ahle kruypend gedierte , dat op de aarde
kruyptt zyn Gekorvene Diertjes. AI wat
op de borfigaaty Slangen i op viere gaan de
Hagedi(fen ; de Riispen hebben rñeér vöe 't 'en i
namentlyk dan viere > en zoortgélyke andere
Bloedeloze 'Diertjes. Ten overvloede is het
0 o o 0 be¿
mM.,
i i
aji) !
fffcän-,
I !:'.
1Í i"!
Ik' ii.
iSI,