I '.lak
•T
I
s i
j ï i !
I
,1'f
. -..'Vr'
I
i
i
478 G E E s T £ L Y K E
De V^ O R S T E N IÖ R A E L S , ¿/fr Stammen opperhoofden,
l^olhrengen G O D S bevely door Mofes mond verklaard,
Die eerfi ben de ofergift op V naauwft' heefc geopenbaard;
Gelukki^ zyn zy die dien Hemeltolk geloofden,
Een ZÏLV'Rli: S C H O T E L SPR E N G B F. K K is bet geen
De Godheid van he» eifi, met T W A L h l F G O U D E - S C H A L E N,
Die z,y eerbiedig als een vry'é gift bet dien ^
^^ervttid met R E U K W E K K tot den dienft der heiUigheén.
Daar dus de pligt word aan GODS hoog bevel verbanden,
Daar firaald de Hernelvorß ook vol van Majeßeit
Zyn volk de zegen toe, met lief de en vrind'lykheid}
En daar bíyfi deugd, en eer^ en godsätenß ongefchonden.
IN deze VerlTen word begreepen de zomme
der giften, dewelke deOverÜen der Stammen
vryvvilüg offerden, elk namentlyk ecne
zilvere fchotel van 130 likels, dewelke gebracht
cot her pond in de Geneeskunde gebruykelyk
maken 61. oncen, 4. drachraen,
i . f c r u p c l , 17. grein: verder eenfprengbekken
van 't zeventig fikels dewelke geven
35. - - 5. - - o. - - 3.
eindelyk eene goude reukfchale van i o. Sikels,
dewelke uytmakcn • 4 - 1 - 0 - 9 .
AI het'iilver derhalven van de 11 OverOen
gebracht is geweettaan ziiver 1400. Sikels,
aan gouc 120 fikels. De fomme van
Debchotels oncen 73B. dragmen 7.
fcrupels I.greinen 4.
De Keukfchalen u . - 400. - 4.
I. - 16.
De zomme van her zilvcT 113^. - 4.
- 0. - o.
Tvvaalf goudene
Reukl'chalen ' 49. - 5.
- 1. - 8.
Een Sikel namentlyk gerekend tegen 3.
drachmen, 2. fcrupels, greinen 8, 90.
P R I N T B L A D CCXCVi.
Ende 'i gefchiede: ah het [^olJ^xich was beklagende ^ dat het kpaad 'was in de 00-
ren des HEEREN j want de HEERE hoorde het, zp dat zyn toorn ontßak^,
ende bet 'vjer des HEEREN onder ben ontbranäde y en verteerde in bet uiter^
ße des legers,
Doe rief) bet yolk^tot ¡iiofe • ende Mofehadt tot den BEEREy en bet vyr mrd
N u i n . XI. vers 1, 2 ,
Hoe is het moog'lyks Jacobs zaad,
Kan u Egypte nog behagen?
^^erviilt gy tot w^ ecrße kwaad,
Dürft gy u van n-^ G O D bek.
Is 't vlees, V geen gy in ßdverny
Zo dikmaals at^ u niet vergetene
Komt u die vreemde luß weér by,
Daar gy in vryheid thans geze'ten
Bet dmtrbaar Hemels Manna fmaakt?
Heiaas ! gy doet myn ziel bedroeven,
Vat gy naar zulke fpyzen haakt,
Die « G O D S gramfchap baaß doen proeven:
Zyn gunfi verkeerd in toorn en baat,
Een wonder N A G T V U U R komt u plagen,
't Geen op aw tenten nederßaat
Om » den fchrik in 't bart te jagen,
Waar door het naherouw herleefd;
Gy ziet het uytterß' leger blaken,
Hoe 't VHur door zo veel tenten zweefd,
En dreigd het al tot As te mäken.
In zulk een dódelyken ßand
Moet Mofes u tot bulp verßrekken,
Hy bid de Godbeid dat deez' brand
Van iiwe hutten mag vertrekken,
Straks
HcffrticSaèç nv's. t