M
3 2 0 G E E S T
voor het Bcziddc Lichaam, ja 7.0 veel als de
zuyverflc kraclu van hct vocdende zap, of
het overtollig voedende zap, waar van dann het
voedzel ontbreliende, wedcruytvloeijende in
het gehele Bloed het lichaam lehulpkomt.
Deze aanracrking, al was zy maar alleen ,ontfteekt
het licht niet allecn voor dezen Text,
welken wy om te verklären hebben opgevat,
maar ook voor andere, bereedsbovenaangetrokken
, manieren van fpreeken der Oollerfche
Volkeren. GOD wilde aan het goedvindcndei
Ifraeliten niet overlaten, welke zaken
zy wilden offeren, maar Hy heelt liever
gewilt zelf en te verkiezcn en te gebieden.
Want zy zouden,datook, liclaas! demeeite
onder de Kriflenen doen, aan GOD hebben
opgeofferd venverpelyke zaken, voor zieh zelvcn
bchouden hebbende de aldervetlle en alderbelle.
Dit is het gene, het welk 7ertidlia-
«ns den Heidenen vervvyt Jfolog. c. 'De
•vndorvem, äe nytgeteerde, enfchurfde zuken
flmt gylieden, -vm de vetße en gavejmt gy af
alle de overvlaedigeßnkjes, dewelkegyl. te huh
ook de Hmden ofjongim zoiidethebbeutoege-
Jchikt. Niet hebbende geraadpleegt , maar
verzuymt de Gezonde Rede, dewelke zelve
aan de Heidenen had bevolen aan de Goden
het alderbefte op te offeren. Wegens de
Z w j n m , welke de Egyptenaars aan de Maan
opofferden fpreekt l ìerodates^àv& het Ü.Boek,
het +7. kap. Epean thußy (hiereus') teyti mreynakrejn,
kai ton ffleyna, kai tonepfloon
funtheis homou, tat' hoon ekalufzefaptou kteyneas
tey fmeley tey ferì teyn mydeyn gimmeney
kai efeita katagizxi furi. Van Wegens
d e Griekenzyn zoartgelyke getuygeniffen
b y der hand. Van dat Z inv t , het welk t'.um£
Eus opgeoffcrt heeft, zingt Homerus aldus
A^-^a iffi ¿;tz(vitv, Ó <i' «ftm0)7TO rvßÜT^
nanoB-ti' à^x^ftim fteAÌ«» nV Awm Sny-à'»,
Z y hebben hct aanftonds verdeelt, ende
raauwe.ftukken.heeft de Verkendryver
Ove^f ee^begin gemaakt zynde van de leden
tot het vette Smeer
E L Y K E
ders, den Staart voor 2ich cn zynen dicnil
heefrbtgeerd. Lev. \\\.<j. dengeìoeelenSraart,
dien hy dicht aan de» rugh-graat zal aftiet/icn ^
( het vet en den gebclen ßaart rnet de niercn. )
Men vind in S)rie^ Arabie^ 'Perßa^ JJrika
ikartenvan rammen van 15. 20. ja van 40.50.
pondcn en meèr, onder dewelke zy gcwoon
•¿yn een wagentje le ilellen , op dat dezelvo
niet al te lailig zy en gebogen werde, welk
wagentje de fchapen achter 74ch qcintrekl>en,
werwaarts zy heen gaan. D^zc Sraart^nzyn
de alderfmakclykÜe fpyie. 'Dezelve jmelten
zy in kleine ßvkjos gtjufdcn zynde ^ ende het
frneer bfouaren zy tot htm gebntyk, ofvoorna •
nientljk om hun koorn/pyze toe te maken, of
ook, gelyk in Terzie, en eiders, om kaarffert
van te maken. Gol. Kn het is merkvvaardig»
dat daar de Staart der andere Beeilen van de
Hebreeuwen Zan^ib worden gcnaamt, dat d ie
van den Kam met ccn byzonder woord Jlia/j
word betekcnd : w e l k woord de Arabiers noch
tegenwoordig bchouden, den ilaart eljet, el;e,
iljet y lijet, in het twcevoudige akt
eljan^eljetan ,00k zclfeenen zodanlgcn breedßaartigen
E n deze heeft hy in v u u r g ewo r p en, bloem
van meel daar by gemengt hebbende.
Dns belafle inderdaad het Denkheeld van
het Opperfle Wezen, henlieden door deNatuur
ingedtukt, hct alderbefle ten offer opte
dragen.
' l egen die zaken,dewelke ik tot noch toe van
het yel hebbe gezegt, fchynt teftryden, het
welk aanftonds volgd , van den òtaart des
Rams. waarlyk in de ftaarten van onze Rammen
zult gy weinig vinden, dat waardig zyn
zoude om te worden opgeofferd. Maar vertreknaardeOoilerfcheLandllreken,
aanftonds
zült gy zien, waarom G O D hier, ende el.
Kam elejat noemende. Meninzk.
Lex. f . 5817. ookgebruykendeLXX.Taalslieden
hier en in Leviticus niet de woorden
Kerkos^ oura, maar o/pbun. Begeert gy van
deze zoort van vette [Staarten getuygcniiTen ?
Z i e daar eenigen! Hcrodotes het III.Boekhec
115. kap. die ook melding maakt van de wagentjes
onder de ibavti?n geilck. Zy hebben
twee zoort en van Schapen die verwonderens-
••¿'aardig zyn, deiL^elke nergens anders zyn ; van
de-welù het cene zoort lange ßaarten heeft,
niet korter dan van drieeilen, deiaelke, byaldien
zy z,oudemoetennaßepen, zondengp-k'^ctfl
worden y door dien de ßaarten legen den grond
zouàen zvorden geßeeten. Maarieder ¡¡chaapberder
is tot mch toe door de timmerkonß onder'wezen,
dat zy "-^'agentjes maken, welke zy
onder derzelverßaarten vaßbinden, elkeßaart
der fchapen of> elk wagentje vaßmakende.
'Doch het ander zoort van fchaapen draagt de
de ßaarten ter breedte van eene eile. Arill.Hiih
L . VIII. c. iB. Doch in Syrie hebben de ßhapenßaarten
eene eile breedt. 'Diodorus maakt
in zyn II. Uock melding van Schapcn, dew?lke
groote en dikkeßaarten hebhca Andere bo»
wyzcn kan men nazicn by ^^linius litt VIII.
B o e k , 48. kap. Taulus ^enetns hct I. Boek.
j i . k a p . yartomannus Navigation\\(i\. II. Boek,
kap. 5 , 9, 15. Busbeq. Itiner. I. Brief Okav.
Mofiav. ® PerJ. hin hct V. üock bladz. u«-
Indici het I. Bock, bladz. 91. Leo Jlfricauus
het IX. Boek, dewelke beveiligd dat hy binnen
Aßote een Stad in Egypte dicrgelyk cen
Oaart gezien heeft van So.ponden. Ludolf Myt
het Reiiboek van Struys l Bode 2 kap. Chardin
Voyage de 'Perfe IV. Tom. bl. 81. Kämp.
fer Amanith Exot. bl. 506. Andere gaikroot
Üilzwygenvoorby.
Volgd
N A
T U U R K U N D E. 3 2 1
Voìgd het Vet en àMgeheel, het welk het
ingewaut bedckt uy tdruk k ingbuy -
tct alle twyftel vcrllaan word het Nety ofdat
vliesachtig zakjc. op den grond van de maag,
cn aan de Mik vail, met veel Vctbezet, het
welk de ingewanden bcdckt en ftooft. By Hefychius
Tinieloodeys humeyn epi teyt kiolias koilias
kai toon enteroon. Z o veel als zekere fpyskamer
van het Lichaam, waar uyt, hetvoedzelontbrekende,
dal vet weder gehaalt word tot de
hoop van het blocd zelve, ja ook ilofte verfchait
word voor de Gal in deLeveraf tefchei -
den. Ook is dit edel deel van groot gebruyk
gcvveeit in de ofFerhanden der Heidenen. Van
de Egyptenaars is de getuygenis van Heroda-
/ f j voor banden, die uytdrukkelyk melding
maakt van het Net. Van àtRomcmen\\Qhhtn.
ben wy Terfiusiox. getuygeinzyntweede//ikeldicht.
Wanneer u in de vlammen zo vele Netten
van Veer zen fmelten. en Homerus 11'ad. 3'.
van de Gneken
. . . , KxtiE teknideyekalupzan
Diptuka pojeyi'antes.
Alvvaar Diptuka een woord tweevoudigheid
t e kennen gevende dat verdubbcld zakje van
het vet zelve is. Ook offerden de 'Perzianen
dit vliesachiig en vette net hunne Goden.
T o u epiplou timikron titheafin (hiereis) epi
to pur, zy wer pen iets van het fmeer, de Prìefters.
in het Vtinr. Strabo in het XV . Boel?.
Ook van zekeren Perziaanfchen wysgeer leezen
wy by Kattullus in Gellius.
. . . . Hyeerbied de G ode n met een aangenaam
gedieht,
In de vlammenhetvettefmeerfmeltende.
Meér kweld de Uytleggers her woord "jo'
thereth, het welkvoorkoratLcv.IlI.4. «o. i^.
Ì V . 9 . VII.4 VIII. 16 15. IX. .0. Hieronymus
heeft het net des levers; zo ook wy vs. ai.en
vs. 1?. Het Net y dat om de Lever is : op beide
piaatzen in het Hoogdayt f ch, dat Netz ob
der Leber. Füller Miß. Sacr. L. V . c. 14. fpant
alle krachten in om te doengeloven, dat hier
betekent word dizialderdunße vliesje waar in
de Lever bedekt word ,'waar in ditalderedellte
ingewand van alle kanten wor d befloten, even
als en Icboo, in eene peule de zaden der plukgeyvaiTen.
Want de Griekcn hebben lobon
tou hey patos. Doch Bochart wederlegt hem
bondiglyk Hieroz. P.l. L.Il.c.^s- Ziedaar
zyne woorden, dewelke ik demynemakei
GOD verkieß voor zieh uyt de ojferhanden
de vetße deelen, om op zynen Altaar te worden
opgeoffert. Nameuthk, van het Schaap de
ßaart, en al het vette, het welk de ußwendige
dtelen hebben, en onder de inwendige het Net
cn Nieren, en wat Vr me'er fmeer in denbuyk
en ingewanden tot de darmen toe. Onder deze
word mede gerekent de Jothereth de Lever,
waar uyt klaarlyk is afte nemen^ dat door dat
woord niet verßaan word het velie ke, waar in
de Lever omwonden wordy het welk mager is
teder y ende /ehraal ^ en lichter als eenßop^
pely en als de zemeletcvanhet koorn. Die der'
halven GODE dit toe wy zen, doen het zelve ^
als of zy van de Noot alleen defchilopoßrden ^
of van een Ey mets gaven dan defchale, of het
velletje, dat het wit bedekt. Daarenbovenis
dat velleken zo naanw met hct weezen van de
Lever vereenigd, dat het naanwelyks vandezelve
kan worden ofgetrokken Ten minflen
zouäe zulkseen volßagen ledigen tydvei eißhen^
en langzaam werk, hoedanig aan den Altaar
de Leviten en de prießers niet hebben binnen
werkßellig maken, dewelke vu en dan binnen
weinig uuren veeledtiizendenvanbeeßentnoef
ten opoffercn. Ten eenemaal volgens myn gcvoclen,
en den zinderOnileedkundigen, zo
dat ik niets nodigs hebbe daar by te voegen
om de zinmeining van Piiller op tehelderen.
Bochart necmt Lobon, het onderlle lapjö
van de Lever \ï\ cencn eigcntlykcn zin, ge^
lyk hct tegenwoordig ook by deOntleedkundigen
genomen word voor het gedeelte van
het wezen zelf, cn hy keert weder tot de
Spraakkünde zelve, afleidende Jothcreth van
Jatharovervloeijen, overig zyn, Jother, dat
overvloeid, overigis, overioÎlig is , waarmede
Over eenftemt het Arabifch Ziada, in het
Meôrvoud Zawaid, waar door deze VertaaU
ders de Jothereth uytdrukken. Lndedaaris
by Avicemahtiih.hl 45 5. Dat L . III. Can. Fen.
13. f. I. eenplaats, dewelke eene volmaakte
Befc/iryving van hct Jothereth opgceft. De
Lever heefi cenige Zawaid (vermeerderingen,
byvoegzels, voortgangcn) waar door de zelve
de Maag omvat, en aan dezelve vaß hangt,
gelyk iemand iets omhelß, dat hy met zyne vin^
gers vaßhoud. Van welke vermeerderingen die
degrootfte is, welke met eene byzonderebena^
ming laida (vermeerdering) wordgenaamt. Op
deze ruß de Galle, waar van daan zy tot de
benedenfte deelen word iiytgerekt. Herder zyn
derzelver verm eerderingen vier ofte v)vi. G c*
pafi: op de 't zamenilelling van de L e v e r , gevoegelyk
op de Jothereth^ welke derhalven
zyn zal die grootüe Lap van de Lever, op
welke hct Blaasje van de Gal ruft, welke
G O D gelaft heeft dat op den Altaar zoude worden
aangeftoken. Doch op dat Gnal Hakkabeth
boven de Lever gene zwarighcid iemant
make, terwyl de Lei , welke wy ilellen, beneden,
niet boven is, zo ibat tc wecten, dat
het Hebrecuwlche aan de Lever, niet boven
de Lever, epi T o u heypaios. Dat Gnal.voot
bsven heeft en de Kaldecrs en de Syriers bewogen
, om voor fothereth te nemen het dwars
middelrifi, het welk aanftondsisboven de Levers
endeiTeifsvIeeziggedeeltej niethetmiJdeliie
vliezige, G O D t hebben opgeoiferd.
Eindelyk haalt onze Bochart ten onderlbnd
van zyn gevoelen de Thalmudifche Leeraars
b y , van dcwelke Jothereth genaamt word Trapeza,