r
; ' ill
II' ,
iraniijl
378 G E E S T E L Y K E •
P R I N T B L A D CCXXXVII.
Ook het Zwyn, want dat de hlaemve mi uerdeelt, efjde de k¡ove der J^aeum
in tiveen l^ieft , maar het gekamvde niet en her^auwt: dat tt onretn
Levit. XI. vers 7.
Het wroetend ZWYN treed ook in 't ligt.
Tot baat, tot afkeer en verjoetjing van de Jóden^
Z"^ fchrikken zelfs of 't eerß" gczigt
yan dat onrehie dier, zo hoog aan hen verboáen.
GOD zegt hun zelf; het morzig ZWYN
Zal, Jcboon het heefl veräeeläe vocte»,
1) tot een filmk en gruit-ixel zyrt.
En gy zult nooit den luji des hongers daar mee boetent
Hoc flreng dat 'Jacobs f/ageßagt
^it hoog gcdugt gebod geßaag heeft onderhoirven,
Ücboon 't hierom ••juierd gehoond, veragt,
Zal ons ^vtmhus het klaarße doen atmfchouweu,
Toen hy de zeven Broeders, tnet
Ve Mocder deéd afgryszlyk dódeuy
zy zig bielden aan GÜDS "jjet,
Verägtend Varkens-xlees 't geen hen wierd aangcboden¡
Vit dier is ook verfoeid, lerft
Van and're Volkeren-, en voor omein ¿
Om dat het fieeds zig zelf verzaad
Met ßank en drek, en oog de lugt nooit kan aanfchou-dven j
Tot blyk van zyn verdgten ßand;
Waarotn de "wet door GÜD gegévtn
Het vati bet reine Vé verband.,
E» tot een gruuujel van het Jodendom doet léven.
Ve reine en onbevlekte wet
Kon nooit de oazuiverheid van V morzig ZWYN verdragen^
Al word bet in zyn drekpoel vet y
De Godbeid fcheft alleen in 'í reine vé behágen,
Dit leerd ons tnet een vry gemoed,
Bejmet door geen -j.-ellufiigheden,
0 / ßdverny van 't aardje goed,
"Den Schepper van 't Heel-Al o^ te o^'ren ouz' gebeden.
WY gaan met den Wetgever voort tot de
Zmneff, oí Varkens. Dit Beeil liatdyk
fliui lid Joodiche Volk, ja 't geen vervloekt,
word genaami Cbazir, zo ook van de Syriers,
tegenvvoovdig en van de Türken Chanazir,
A^er^ Cbynzir, ßiggetjcs Cbananys, in het
Meervoud Chynne'ivos c\\Chyrna:vjos, Meninzk.
Lex. 1947. 19+8. ly^i. 19Í4. 5149, 605-2.
De Uyilcggers beüecden groot werk en
menigvuidige moeite om onderzoek te doen
op de rcdcnen van de onreinheid der Viervoetigc
dieren, diede klaauwen verdeelen,
devvclke het gcílíigt der Zwynen uytmaken,
eigen , en zo zeer by de Jodcn gehaat, dewelke
zy nochtans aanítonds zouden vinden,
zo in de zamenvoeging van de inwendige Ingewanden,
ais in de wyze van leven. Waarlyk
yy hebbcn deklaauwenverdeelt, jainhet
geheel gcklieft, ver dele nde de klaeuwey en
de Hove der klaeuisie in t'jseen klievenäe. Maaf
het Ztt--yn heeft maar eene Maag, ende derha]
ven herkaauwt het in het geheel niet, zö
dat het derhalven noch beneden de Kameel,
het Konyn, den Haas, en Alpifche Muys
moet worden geplaatft, het Gyl niet zo wel
kookr, alsweldieBeeilen, dewelkehcrkaauvven.
Die daarcn boven aanmerkt op het aldervuylllc
zoort van Uvens wyze, de alderverachcile
enaldervuylftefpyzcn, dewelkezy
gebruyken , zal zieh niet vervvonderen, dat
het eetcn van een zodanig Heell verboden is
gewecil aan een Volk, aan het welk doorde
Wet de rcinheid in den hoogllen graad was
opgelegi. Het Varken is ons tot groot gebruyk,
die allejaren, voornamemlyk by het
näderen van den Winter een grootgetalllagten
van deze Beeilen tot de doodgemeß, op
dat ik gebruyke de woorden van Laktantitis
het
TA.B. CCXXXVII
L E V I T I C I cap s
Cliasir 1'
J1
ii|l .
Í 51-,
f 1;
• p . .
i f - , }
!i> ''¡i'i,
11s • ¡i