í il' "
, Il
li.
37Ö G E E S T E L Y K E
hnorentje of B^d. Zo d:U uyt de meening der
Arabiers nict zekers kan wcwden beüoten,
gelyk ook niet uyt de Griekiche Vertalingen,
dcwelkc onda- zieh heel zcer verfchillen.
Wanc daarzyn 'er, devvelke/«¿öii/fffÄ'j, Ha-
ZCM ovei-zctccn ; Klemens de /ìkxAnArsner
cen Hsene: de LXK. /iqitil'S, SyrnmachHS,
limdotìon chorogi-yllious, van \reik Woord
niecs zekers is by "de belle Befchryvers der
lice lien > JnßoUrì'ncfireìs^,f . ^'PPlliinni'uusi c ., j/EFh.haannuas,f . COipò-.
fiannr, Philo, in lacere tvden andereeen
hei uyileggende, gelyk He/ychius en Suidas.
Hieronymus dewelke het over den C i V. Pfalm
een f^r/liecft vertaald, noemd het, in den
Brief aan Snnia choirogruUiott , arktomun
waar mede het Arabifch aljarhuo overeenftemt.
Doch de befchryvingenderoudeGrieken
en Arabieren Hellen het Beeil voor, dat
licc even als cen Beer gaat op twee pooten, !
de voorlle korter zynde gebruykt het als han- í
den, van het muyzen gellagt, neltelende in :
roty.en en fchuyihoeken, herkaauwende, be- I
kwaam tot fpyze, by kudden lopende, alle
welke kcntekenen met de Alpijche Muys overeenkomen,
waar van uyt de aangehaalde Plaats
van de Spreuken wy ook dat kunnenbcveiiigen,
dat het een rnachteloos l^oik is.
De Saj>han is, volgensde GoddelykeWet,
cnrein, ook zvn de redenen daar van niet in
het duyüer, die boven zyn bygebracht, dewelke
en het Kouyn en de Alpi¡che Muys beneden
de eigentlyk zogezegdeherkaauwende
Beeilen Hellen. Van het Kony» hebben wy
gezien, dat datherkaauwd, maarbynaalleen
meteene Maag, ot,gfA4alsmet eenedubbelde.
Het vleefch van eenAlpifcheMuys, van het welke,
gelyk de Arabieren , daarvangeenafkeer
hebben, zo ook niet onze Alpesgebergcens Bewoonders,
meteene onaangename Vettigheid
vergezek fmaaken zy naar verkens-vleefch,
waar van daan miiTchien de naam van cboiro.
grnllha. Meer byzondere redengeving van
die zaak hangt af van de aanmerking van de
Maag> welke tot noch toe niet te onderzoeken
is gegund gevveeil. Inmiddels gaat die
vail, dat door deze Diecen niet een zo volmaakt
gyUap kan worden uytgewerkt, dan
wel de Herkaauwendemaken, dat het vieefch
dieshalven minder gezond is. Maar naar onkünde
van de Ondeedkonft fmaakt die beroeping
van Omans in het 11. Boek het 24. kap.
Over het gemene Befi der Joden. Dat my ieman^
lene, zi'aarom door uytgcdrukt Bevel van de
Op/er Coäbeid onrein zyu d^yiervoeiigeDie"
ren, welkerklaauwennietverdeeltzyn, H^ant
de Konynen en Hazen wel onder Jpyzen te rekenen
waarlyk de IVetten en bill'ikheid by alle
Volkeren toelaten, en alleen maar den Joden
ongeoorlofd is.
De Figuur A. ilelc de gedaante van de Maag
van de Aipifche Muys,
P R I N T B L A D CCXXXVI.
Ende den Ha^e, ovant hj ml herkaauwdy maar de klaeime niet en verdeelt : die
^at i* onrein ^-y«. Levic. XI. vers 6.
Ve HAAS Qhet èvenbeeli van een benaauwà gemoed
'Dat door de wroeging beeft op 't ritjfelen der bladeit,
En alloos is met zorgy met fchrik en angß beladen ^
IV)1 V boos geweten hem geßadg verfchrikken doet )
Verfchynt hier of> den grond, als onrein voor de Jöden^
IVyl het gebruik daar van door GOD hen word verboden.
Waaronit 0 Schepper van het nitgeßrekt Heel-AI,
Ontzegt gl deze fpyj aan uwe Gunßgenöten?
tVaarom word IJraél van dit gehrutk verßoten?
Wie is V die dézen ßnk my regt ontknòfen zalì
Js "t om zyn geilheid? neen^ V zynzyn geklaauwdevoeteny
fVanr mede hy door berg en beuvels weet te wroeten.
Zyn poten zyn niet in het midde door gedeeldy
'Dus mag hy "Jacobs zaad tot gene fpys verßrekken ;
iichoon anderen verwaand een nieuive zaak onidekken,
Als of in hem te veel een biyk der Ezels fpeeld:
Zwygt Fabelßhryvers, zwygt, GOD laat ons de oorzaak hören »
IVaarom hy V eene dier voor V andere heeft verkdren.
Men ga niet ver der dan ah V heilltg Boek ons toond^
Om daar uit de Natuur, en uit haar wonderuoerken ^
Steeds de Ofibegryp'lykheid des Scheppers te bemerken ^
Wiens geeß in aar de en ze\ in lugt en water woond,
Zo cen betragt te regt zyn eigen onvermógen,
'Door GOD, en V Godd'lyk werk verwoad'rend' te beoogen.
Daar
TA.B CCXXXVI.
Wv •
4 1
, N'i Ii...:.
íiíi^";
ijjlffiT.
m