í ' l l
N A T U Ü R K U M D E.
Jì^anneer m de Prießer die hezien hebbe», Hat, ^iet ^ geen wií hayr daar asn
en is, ende •die niet leeger dan 't v f l , maár ingetrok^en is : ^oo de Prießer
hem x^ven dagen opjlmten.
Zooxe däarna garitfch in 't vel a'itgefpreid ¿yn, ^o z^al de Prießer heñí onrein
verklaren ; het is de plage.
Maar indien de blare in hare ftaat^e fai blyven ßaande, niet uitgefpreit ¿jnde, het
if de rove van die ßveere, ^o zal de Prießer hem rein-verliaren.
Oft», wanneer in het Del des vleefches sen •vyerige brant zal geweeß zp : endi het
geKpnde van dien brand, eene mtte roofachtige ofte mtte blare is.
Ende de Prteßer die ge!jen zal hebben, datj ziety het hayr op de bUreinwitver^
ändert is, ende haar aanzien dieper is dan t "vel, het is melaatsheid, door deti
brant is zy uitgeboit : daarom hem de Prießer onrein verklären: 'Us de plag»
der melaatsheid.
Maar indien de Prießer die meri^en "Z^l ^ dat y èjet, op de bldre geen wit hayr en
is, ende zy tuet leeger dan het vel -, maar ingetrok^n is, ^oo ytl de Prießer hem
^ven dagen opfuiten^
tjaarna zd de Prießer hem den zevenden dagh hezien i indienze gantf'ch mtgefpreit
is in het vel, <00 de Prießer hem Zeven dagen opßutten.
Maar indien de blare in hare plaattf ßaande zal blyven, ?!Ochcein'tvel uitgefpreid,
maar ingetrokken Kai zyn^ het ix een gefinel des brants : daarom zal hemdePrieß
fein verklaren ¡ '¡vant het de rove des brants is, Levic. XIIÍ. vÊrsz-28.
M E L A A T s S E N, die ik hier ontmoet,
tloe word myn ziel met ßhrik om wjuen ßaat bewogen^
"tZy V kwaad u tre ft aaa hand of voet^
Gy zp het voorwerp van myn teder mededógeu:
kwaaly die zo affcfiuww'lyk
'Doet ieder mor uw hyzyn vrézéity
Ik zie u aan met deren 'u
Scboon dat ik fchroom by tt te wét,e7h
Te meêr ivanneer iy word verklaard
Voor onrein en dus van ßet and're volk verdxéven,
Ali 't kwaai zo kwaad is in aard^
Tiat het niet ligtlyk ßaat uw léden te begéven,
IVantteer het Haer zig wit vertoonä
Is u d' onreinen vaam befchórent
Geen 'Prießer die dit ooit verfthoondy
iVant GOD heeft hem zyn wil doen hórent
Maar zo bet kwaad in twyffel ßaat y
Moet gy den uitßi^ zien in twémaal zeven äagen^
Terwyl u ieder een verlaat,
^aar ge cpgeßoten zyt ûm 't onheit te èeklageh i
Zo V kwaad zig dan niet verder Jpreid
, Zyt gy vueér rein gelyk voor de zen y
Maar zo V zig meêr en meêr verbreid
Word gy gelyk onrein verwézen.
Hoe tiäelgeiukkig is die geen
^afiy die door GOD »ooit vjord begxgt met
Op dat hyy by zig zelf te vreên,
Etn retn geweten mag in V reine lighaam drdgem
'De reinheid van een vry gemoed
Is beter nog dan die der lédett,
Vat is het allerhoogße goed
Zo lang wy V aardryk hiet éetréden¿
Me»
•II*..,:,
' H :
l É