334 G E E S T E L Y K E
IV^t is de ONICHE? een flant ofßruik?
Heeft haar de Z^ in 'i zaut der hären
^Wie zal de waarheid hier verklären^
CeteeU tot V heiUtge gebruik?
En kan de zoute Z^ zo^n dmrbacir reukwerk hucken?
6 [Vaarheid! geef eenig teken^
JVyl du -voor waarheid word geägt.
Maar ach ! ik Ulf ottzeker zwerven.
Min kiel op uitteriie gebragt
Ziet zig haafi door een ßag bederuen.
Maar V befi is, daar hei onweer woedy
Ceenzints de woeße te kiezen,
Nog 't Jehif der Rede te verliezen
In 't tw)]flig die]) Dan ziilk een vloed.
Tte ree, '•i^jaar op ik ben, kan m^ een fchuilplaats [irekkent
En my voor allen ramp bedekken^
T>ien ik my anders zie bereid,
Zo ik te ruak^loos Ze wil bouwen^
6 Häven der ßtlzwjgenhetd
Ik bljf door u, door u behouwe».
HEC Tvveede Inmengzel van het Heilige
Reiikvverk is Sckchekth, een woord van
d e maar tenmael genomde, het welk de Uytleggers
zeer pynigd. De Jeruzalemfche Uytbreider
hecft eene /lare van Myrrhe, miffchien,
gelyk Bochart gUl Hiirez. T.it. L. F. (. lo.
voor eene aare van Nardus. Jatiathan zet het
Over Kejeth of Kifiha, dat is, Kißhos, Cißas,
anderen lezen by ^ioßarides Kißosa^menüyk
d e ladanum dragende Ciflus. Dit daar uyt befloten
wordende , om dat de Arabiers het
woord Schtcbclethovenjeaen door Ladan, dat
is, Ladamm, welk woord al van overlang voor
een Arabifch Uerodutas , in het III.Boek,erkend
heeft, om dat Ladanum van denzelven
onder devoornaamlk Speceryen wor d geftelt.
Cbrey/imn d'eis polla um murom eßi. timmiooß
te malißa tculo Arabm. Zommige rnet ioawen
door de planten hetn getrokken hebbende ^ fihrapen
de veltigheid daar aaa hängende af, en kmeden
dizthie. (tot koekjes,) Het werktuyg der
roede in eene tweevondige gedaante van banden
of ciemen naafh een beüaande, dewelke
de Kretenziers noch heden gebruyken in het
vergaderen van de Ladanum vertoond deFiguur
b. uyt de Relsbefchr. van Tourneiort
J.Drelbl.-ii.ergoßeinoUrgaßeyrwn. De Ctflus,
waar van hier wor d gefproken, noemd Viofkor.
I. lioek. kap. 129. Ladamm, hetvvelkis C(J~
m Ledcn Crelerife C.'&.mn. 'De Ladamm dragenJc
Cißiis met ietiefiirpeiebhem, Tour.CoroI.
K^ifns der hedendaagfche Perzianen, waar
door zy de Ladanum dragende Ciilus benoemen,
het kernt Over een zo met de der
Grieken, als met de Cefelh en Cißah der Kaldeeuwen,
Mminzk. Lex.i^^^.gtXykCoßomet
Kud der Türken, dezelve 369+ van welke
wy alhicr de Afbeclding geven in de Figuui
B. alhoewel 'er gene fchyn is van waarheid.
dat door deze Plant de üchechtkth kan worden
verftaan. Na Bellonim befchryft dit Kretifch
Ladamtm yjlfinus Plant. Exohc.bl. 89. aldus.
Deze Plant ipruyt uyteenenwortel,met
vele lange , houtachtige, harde takken ter
hoogte van eene eile, 00k hooger. met bladeren
van een mannetje Ciilus, maar langer,
en het naaft by die van de Salle komende;
aan de takken in gelyke tulTchenwydtens afbangende,
doorgaans tegens den anderen Over,
of ook wel meer uyt eenen oorfpronk voortkomende,
welriekende, en by Zomer tyd aan
de banden uyt zeker taai vocht fterk klevende.
De bloemen komen uyt de toppen der fteeltjes
purperverwig , zeer gelykende naar de
bloemen van deCMlus, nochtansgrooter.uyt
welke kleine peultjes, rond, langwerpig, in
een rond baflje bewenden, zwartachtig van
v e r w e , kleine zwartezaadjesvanbinnenhebbende:
De gehele Plant is riekende zamentrekkende
met een riekend lymachtig vocht
voornamentlyk aan de bladeren'hangende by
den Lente-tyd, De Kenmerken van de Cißus
Slriiyk worden veorgeftelt uyt Temefirt ep
den kant.
Het grootfle gedeelte der Uytleggers Jetten
het SchethilelhovaeeaNagel, Htmmmnt
Onjcha : het komt Over een met 'Ttiphra der
Kaldei n , Tsphra der Syriers, Jd[har der Arabiers,
welkereenveudigis7-)äpi!<)r, derThalmudifen
T/i/iporeii. Uyt de alderoudtten hebben
wy tot getuyge Sirach in het Beek Ecck~
ßaHes XXIC. 21. anderen 18. Gehkals Galban,
ende Onyx, ende StaBi, ende gelyk dendamfdts
tVieroots tn den Tabernakel. Alwaar opentlyk
word gezinfpeelt op de vier Speceryen van
ons reukwerk. De Zimchfche heeft Nagelije
voor Nagel,¡3 by tuirchenftelling Faardtklaauw.
Doch zonder grond W ant Vvgula Caballitm
is by Brnnsfeh , Tragus en andere Krnydkenders
de gsmcne Paardsktaauw, Hoejblad C. 15.
Pin.
N A T U U R
Pin. Fjguur C. Men raoet zekerlykoverftappentoc
het Rvk der Bieren, ja tot de Schuipviflchen.
Läten wy /'//»w hooren in het
XXJ^//. Boek hei lo kap. Ik viride dat byzommgen
een Oeßer word gendamt, het welk eenigen
eenOnyv memen, dat dit aangeßokm-wonderlyk
goed ts or» de pnm van dè Baarmeder te wederjtaan.
Dat de Rcak is van een ßever, en dat dezelve
met die gebratid meér voordeel doet. Veel
mcér dingen heeft Diofcorides in het II. ßoek.
Otijx IS het dekzclvan een Schiilpvifchgelykvan
bei äekzel van het Purper. Hy li'ord in Indie
^evonden, in de Nardns voortbrengende Moerasjchen.
Derhalven is hy welriekende, om dat de
ScMpvtJJchen op de Nardus aazen. Hywordgeraapt
, wanneer de bitte de Mocraßchen heeft
iiftgedroogt. De ivitachiige en de vette is de
kße, dcvDclke uyt de Roode Zee word gebracht.
De Babilowfche is zwart en klewder^ Beide zyn
zy van goeden renk, wanneer zy aa vgeßoken worden,
zekere znort van Bever• reak gelyk zynde. In
d e Schriften der Arabiers word gcduriger
melding van dezen Nagel gemaakt, welke zy
<3e welriekende noemen, dan by de Grteken en
Romtimn. Ik houde het echter vooronnodig,
by te Halen de Texten uyt Avtcmna, AkhaUy
die het alderbeft zegt dat de Nagels zyn de
Kor aßen i en uyt Baharam hoog roode, na de
tPerziaanfihe y neigende naar den donkeren, na
de'NiigehnYtDocrafi./^lkazimTraci.de^nimal.
Aan onzen T ext zet noch meerder licht by
de Indiaanfche Plmius, Gesrg Everard Rumph
in de Ambowfche Rarneit-kamer het II. Boek,
het i7-kap. naauwkeurigerdan eenige anderen
den Welriekenden Nagel beichryvende, aan
welken hy ook den naam Schechtleth toeeigend,
d e Malabaren Una. Hy ruyrad uyt den weg
alle twyfFel, dewelke over deze zaak zoude
kunnen overblyven , cn hy leerd ons» dat
deze Nagel niet is het dekzel alleen van de
Purper, maar van allezoort v a n e n d e
grondveftisvan alle de Reukvverken ingantfcti"
Indie, gelyk de Aloè is van de Pillen. Deze
UngviSy zozegthy, ¿fii floi Onyx Marina,
en iS door geheel Indien een bckend Reukwerk,
zyde de baßs, oft voornaarnße onder alle Rettkiüerit"
« (Thymiamata) teweeten^ dtemcn op
Koulen rookt, of waar rne^e menperfiimert, gelyk
de Aloe IS onder de Pillen, zy heeft van zieh
zelven geen aangenamen renk, maar ingroote ßnkjes
gebrooken , en op koolen gelegt^ riektze eerß
als gebrande Garneelen, maar trekt terßont naar
Bernßeen^ of zo Diofcbrides xstl, naar Kaßoreum.,
zo datze alleen gerookt geen groot e heßykheidheefi.
maar onder ander Reukwerk gemengty geeft dezelve
<m zo te fpreeken, zyne manuelyke kracht,
en dmrzaamheid: want om dat tneeß alle Reukwerkcn
beßaan uyt zoodanige houten, Refmn en
Zappen, die een Zotte ^ bloemachttge of geilen renk
hebben, ao moetmm den Zeenagel daar onder mengen
^ om ze krachtig en duurzaamtemaken. Verder
befchryft deze zeer naauwkeurige Schryver
negen byzonder e zoorten van den ruyken-
K U N D E .
den Nagel > derzelver gedaante , geboorteplaatzen,
de manier om die te gebruyken en
met ander e Wi e r o o k e n t e mengen. Deze nu zyii
t. De Croote Onyx of de Stier achtige y h e tDe k -
zel van een g root e Ocllcr.
1. DeTweedeÜnyx ihy Malabaren Una Caßuriy
datis, Mofcaat Nagel, het dekzel vari
de Purpere.
3. De kleinfte en Muskaat Onyx, het dekzel
van de getakte kleine Oefter.
4. Def^ierdeOnyx.vmdQßlaashorenvan^ritorr.
5. Del^yfdeOajyXy yciüde Arnaanfihe ßlaas»
hören.
6. De Sesde Onyx van Haujtellüs en Tribulus.
7. DeZevendeOnyx.
8. De Achfße Onyx i van de kleinder Oeßer.
9. DenegendeOnyx, van de minder e Schulp*
viüchen , levende in de moerailige plaatzeii
welke fchynd de Onyx van Diofcorides te zyn;
Eindelyk brengt hy by de gelyknaamige Woor -
den vnndefFe/rtekende/daauw, dewelke zy ti
Onyx Marina, Conchida Indica, Blaition Byzantm,
Blatta Byzaniia, byde Arabiers Adfarö
tibi, Adfar ai tibi. By Plinmin het XKXII.
Boek het lo. kap. Ofiracion. In het Hebrce\
iw(chSchecheleth: in het MalabaarfchX)»^?»
en ünam Carboti: by de Boetonenzen Lacca
nuga : den Amboinezen Laynoa natta, den
Chinezen Lepien Hiole. Zie d e F iguur D. Der -
halven heeft Bochart gedwaalt, by aldicn d?
ilruykeling van zulken grooten Man verdiend
eene Dwaling genaamt te worden, die van dé
Joodfche Leeraars, hier den wortel,Speceryi
of Specery-plante onder den naam üngvtsi,
Nagel veritaande, zyne toeüemminggeefcaaii
ßdellium, het welk van Damocrates enGalenus
genaamt word bdella Onux, om dat nament-i
iyk Bdelhon eoikos onuchi, een Nagel gelyk is, dat is ili
gladdigheid en in glanfch , het Arabifch jiamentlyk
en het Saracynfche, insgelyks hec
Baktriaanfche, het weik eenen droogen glanfch
heeft, en veele witte Nagels^ volgens de getuygenis
van Plinius in hetXl I .Boek, hetp.kap.
en om by denzelven de Boom van het Bdellitid
eene zwarte boom ts van grootte als eenOlyfboom.
Daarenboven roept Bochart ten getuyge by
de Woord-oorfpronkclykheid, afleidende
Scbecbeleth VAn Schachal, zwart zyn, zwart
worden. Tegen welk gevoelcn ook onder anderen
dit flryd, dat Bdellium nergens onder
d e Reukwerken vermengd word. Doch is
van geene vvaardy eindelyk de mcining vàri
Oleaßer ^ die Schccheleih hoiid voor het welriekend
zweet van de Zivet-Kat, dewelke
Schachal-LOMàt worde n genaamt , nademaal het
zékèris, dat voor deArabier s ,dewelke de eerfte
tot in de binnenfte deelen van Afrika zyn doorgedrongengeweeft,
dit Beert, en delldfsReukwerk
ten eenemaal is onbekendgeweefl . Derhalven
zullenwy blyven by den welriekendeNa«
gel: echter ten toon itellende à^Zivet-Katìn de
F i g u u r E i Qq q PR l f s T -
S i S B B B