vin V O O R R E D E.
Ondertuflchen kunnen w y niet onaangemerkt voorby laaten gaan,' dat het
geheel een andere zaak is, de Schepzelen in een Boek o f op het Papier in
een zekere ordre te fchaaren, of die in een Vertrek en in Kabinetten orden-
telyk te plaatzen. In een Boek kan men ze naar haare Natuurelyke merkte-
kenen afdeelen, zo als ze volgens de Werktagen der Natuur op elkander
.moeten volgen, maar ta een Kabinet laat zig dit nooit naar de ftrengfte regels
doen, want men moet in het laatfte geval dikwils met de groote en het
beloop der ftukken, als mede met de plaats, waar z y ftaan, o f leggen zullen,
en met de welvoeglykheid, die men ten opzigte van het uitterlyke oog
en aanzien ta een Kabinet te overwegen heeft, te raade gaan. Dus paflèn
op het Papier een Rhinoceros en een Muís wel by elkander, maar ta een Kabinet
zoude z y niet gevoeglyk naaft elkander kunnen geplaatft worden. Een
eenig onvormlyk ftuk, dat volgens. zyn Aart en Natuur mede tot een mee-
nigte fraaije en çierlyke llukken behoord, zoude dikwils het aanzien van de
fraaije ftu k k en verdonkeren, o f ten minften altoos een aanftoot voor het oog
z yn , als men het by de andere ftukken wilde laaten leggen. W y zyn der-
haive van gevoelen, dat men by de Rangfchikkinge van een Kabinet wel op
een zeker zamenftel te letten heeft, maar zig ook teffens van de vryheit bedienen
moet, zo dikwils van de ftrenge regels eener Claflificatie af te wyken,
als het uitterlyk aanzien der ftukken, en de hoedanigheid van de plaats,
waar men ze leggen wil, zulks vereifcht. Het uitterlyke aanzien is ta dit
geval de belle Leermeeftereflè, omeen oplettend Liefhebber te onderregten,
welke zaaken te zaamen paflèn o f niet, wanneermen maar demoeite neemt,
de zaaken niet oppervlakkig, gelyk de meefte beginnende Liefhebbers ge-
meenlyk doen, maar met eenige naauwkeurigheid te befchouwen.
Terwyl nu de Natuur «iet.van_.hoyen af neederdaalt, maar van onderen
opklimd, en niet eensklaps maar trapswyze ter volkomenheid overgaat, zo
houden w y ook het daar voor, dat men ’er by de Rangfchikkinge Van een
Kabmet hoofdzaakelyk ook op letten moet om telkefls -van den onderften
trap
V O O R R E D E . L
trap af te beginnen, en zo tot fraaijer en edelder ftukken over te gaan, op
dat het Oog by het befchouwen van Kabinetten niet alleen altoos wat nieuws,
maar ook altyd iets volkomeners en beeters te zien kryge. Wel is waar,
dat dit tegens de Ordre aanloopt, die de meefte Schryvers in hunne Zamen-
ftelfels waarneemen, meell al van de belle Stukken beginnende, en dus tot
de geringfte Voortbrengzels der Natuur nederdalende. Maar by de fchik- .
king van een Kabinet behaagd ons die wyzc daarom niet, dewyl het Oog,
wanneer het terftond de befte en raarfte Stukken, die het meefc uitgewerkt
zyn, te zien krygt, ta de overige en minder keurige Stukken naderhand zo
veel Vergenoegen niet vind, waaren tegen het zelve in het andere geval
altoos by opklimminge iets fraaijers te befchouwen, en zig daar over te ver-
wonderen, heeft (e).
Deeze Regel dan vind plaats, het z y iemand llegts in een byzonder en
enkel Vak verzameld, o f dat hy een groot en uitgebreid Natuur-Kabinet
by één brengd. W y zyn derhalven van gevoelen, dat men zo wel om de
goede Ordre te onderhouden, als om het Oog beftendig met iets nieuws en
beters te verluftigen, ta een groot Kabinet de Rangichikkinge der Natuur-
lyke Zaaken op de volgende wyze behoorde te bepaalen.
Men
( e ) Deeze Rangfchikkinge van een Kabinet van onderen opkiimmende diend, fchoon niet altoos, «
dog egter in veele gevallen tot Opheldering van de Trappen, naar welke de Natuur werkt. Uit de Be-
fchouwinge der meenigerley Zoorten van Zand, Aarde, Kley en Kryt, is het immers gemakkelyk op te
klimmen tot de kennisfe van alle Steenen van den Muurfteen af tot aan den Diamant. De Zouten en
Zwavel-Zoorten geeven een goede Grondflag om tot het Mineraal over te gaan, en de Vorming der ruwe
Klompen geeft Trapsgewyze de befte Opheldering tot de beichouwinge der byzondere Gewasfen in het Mineraal
Ryk. Wie zoude immers in ftaat zyn, die fïaaije en byzonder geformeerde Stukken in het
Mineraal te beoordeelen, die geen kennisfe van den Ooripronk der ruwe Klompen had, en hoe zal men
deeze beoordeelen zonder de beftanddeelen te kennen, waar toe de Zwavel - Zoorten en Zouten benevens
de Aarddeeltjes niet weinig uitleeveren ? Wie eindelyk zal een Steen kunnen beoordeelen, die niet de
minfte kennis van de Aarde heeft
II. D e e l . * * *