zyn, en men vind Perfoonen, die ze levendig zynde verkopen,
en zonder fchroom behandelen.
Men kend ’er weinig Zoorten van, wordende van den Heer
L i n n j e u s maar v y f Zoorten opgegeven, welker onderfcheid
alleen in de Schaaren en in zeekere Zoort van Kämmen beftaat.
Als deeze Diertjes in gevaar zyn , zo zyn ze zeer liftig en moe-
dig, om zig te verweeren, gelyk ze dan altyd het ultterfte
waagen. Maar brengt men z e , om zo te ipreeken tot vertwy-
feling, zo dat zy geheel geen uitkomft voor zig vinden, zo
dooden zy zig zelve terftond. Men kan.hier van de Proef
neemen, wanneer men een kring van gloeijende Kopien
maakt, een Scorpioen in het midden op de leedige ruimte
fteld, en dan door verfchuiving der Koolen den kring kleinder
maakt zo dat het hem te warm word. In dit geval zal dezelve
eerft rondom z ien, om door den gloed te komen, dog dit
niet lukkende gaat hy weder in het midden, kromd den Staart
om hoog, en fteekc zig zelve zo lang onophoudelyk in den
Kop en in het L y f , tot hy dood is. Even het zelve doen
z y ook, wanneer men ze met een ipeld vait hegt, het geen
nog eenige weinige Infe&en met hun gemeen hebben.
Op de Scorpioenen volgen de Sjrimwn, die men gewoonelyk in
Aard-Spinnen, en in eigentlyke Spinnen , o f zulken, die een
Webbe o f Net maaken, en daarom Spinnen genaamd worden,
verdeeld.
• Aan de eerite Zoort word van de Ridder L in n je u s de
Naam Phalangium , en aan de andere, die van Aranea ge-
geven.
Het is van de laatfte Zoort, dat wy thans zullen ipreeken.
Z y hebben voor het meefte gedeelte agt Pooten ( want ’er zyn
zommige, die zes, en andere die tien Pooten hebben) en agt
Oogen, gelyk de Scorpioenen, maar in plaats van Schaaren
hebben zy een paar klaauwtjes aan den Mond, die in de
gedaante van een Tang zig toenypen. Het Lichaam is min o f
meer rond. Weinige van deeze Dierenzyn, in eenen eägent-
lyken zin genomen, vergiftig, het geen men ook daar uit ligt
bevroeden kan, terwyl zy zomtyds van Zwangere Vrouwen,
o f van Lieden die de Ziekte van een verdorve en verkeerde
Eetluft hebben, zonder fchaade gegeeten zyn. Dog het is
daarentegen ookbekend, dat zomtyds giftige Padden door de
fteek o f beet van een Spin gedood worden. Hunne Oogen
ftaan z o , dat zy overal naar toe kunnen zien, namentlyk
twee aan ieder zyde, twee aan de Borft» en twee boven op
den Rüg. Agter aan het L y f hebben zy veele Wratjes, die
als een Ze ef gevormd z yn, uit welker Opening z y een Vogt
drukken, dat zig in veele Draaden te zaamen tot een lymt, en
dan eerft een benoorlyk fterken Draad uitmaakt, bekwaam om
’er hun Net o f Weefzel van te Spinnen.
Men heeft in America zulke groote en fterke Spinnen, die
een zo dikke Draad maaken, dat men ’er Handfchoenen van
breijen kan, die men onder de Rariteiten bewaard. De groot-
fte Zoort van Spinnen word in de Brafilien gevonden, zy zyn
drie Duim lang, zeer hoog op de Pooten, en aan den Mond
met Tanden o f omgekromde Steekels als Nypers voorzien,
die men wel tot Tandeftookers gebruikt. Z o als hun Woon-
plaats verfchillende is, door dien zig eenige in de Huizen o f
Venfters, andere op het Veld, en wederom andere op de Boomen
en Planten ophouden, zo is ook hun Voedzel ohder-
fcheiden, egter leeven zy voor het meefte gedeelte van Infec-
ten. Z y zyn een Zoort van Ro of-D ieren, en daarom ver-
ilinden zy zig ook onderling, als zy zig in Hongersnood be-
vinden. Want zo men eenige Spinnen te gelyk in een Glas
opfluit, en haar geen Voedzel geeft, zo maken zy op malkan-
der jagt, en vreeten elkander o p , tot dat ’er ten laatften maar
¿¿n over blyft. Haar Weefzel is verfchillende naar hunnen
verfchillenden Aart, en terwyl w y dagelyks verfcheide Zoorten
van Spinnen voor ons zien , die een iegelyk Lief hebber in
haare Leevenswyze nagaan kan, zo agten wy het onnodig,
ons lang by hun W eefzel, en met de lift, die zy gebruiken,
om hunnen Roof te vangen, op te houden.
De Heer L in n j e u s heeft’er 39. Zoorten, zonder verdere
Verdeelinge opgegeven (£ ) .
Indien egter iemand Luft heeft, deeze Zoorten nog nader in
zeekere Kläsfen te verdeelen, zoo kan dit niet gevpegelyker
gefchieden, als met een onderfcheid te maaken, tusfchen de
Muts- ( o f Muur-) Spinnen, Water-Spinnen en Lugt-Spinnen,
en dan wederom tusfchen zulke, die Netten maaken, en die,
welker Weefzel digt is. Hoewel deeze Schepzelen zeer be-
zwaarlyk in Kabinetten können bewaard worden.
Om ten laatften ook nog iets van de Duizcnd-Beencn, o f
Scolopendras, die met de Kelder-Wormen o f zogenaamde Pisfe-
Bedden o f Steentiken eenige overeenkomft hebben , te fpree-
ken, zoo ftaat aan te merken: dat de Heer L 1 n n je u s deeze
van twee andere Zoorten, by hem Onifcus en Julus genaamd,
onderfcheid. Hun Hoofd-Kenmerk is, dat zy aan ieder zyde
even zo veel Pooten hebben, als het getal hunner Ringen of
Schilden om het L y f uitmaakt, zo als in de Befchryving van
de A f beeldingen nader zal gezegd worden.
De Juhs integendeel heeft dubbeld zo veel Pooten. De
meenigte hunner Pooten komt hun wonderwel te pas, dewyl
zy Wonnen vreeten, die zy dan met hunne Pooten längs de
geheele lengte zo wel weeten te vatten, dat zy zig niet meer
verroeren kunnen.
Voorts heeft hun Lichaam zeer veel overeenkomft met den
Staart van een Kreeft; en wanneer wy een Kreeft, een Scorpioen,
een Spin en een Duifendbeen met elkander vergelykep,
zo zal men zig niet alleen over het Verfchil der Schepzelen onder
elkander verwonderen; maar ook te gelyk in dezelve iets
overeenftemmende erkennen, het geen dat is, waar van wy
terftond in den aanvang deezer lnieidinge iets gezegt hebben,
en nu ten Befluite nog iets wydloopiger ipreeken willen.
De Oorfprong namentlyk van alle Dieren, hoe zy ook genaamd
worden, ontftaat uit een E y , het geen de Grond-wet
van de Voortplantinge in het uitgebreide Ryk der Dieren is.
Slegts zyn ze hier in van elkander onderfcheiden, dat zommige
zig reeds uit het Ey ontwikkelen, terwyl het nog in de Moe-
der is , (gelyk dit by alle Dieren plaats heeft, die hunne Jongen
leevendig Baaren), en zommige eerft, wanneer het reeds van
de Moeder afgezonderd is , gelyk by alle zulke Dieren, die hun
Eijers leggen.
By gevolg vervallen dan ook alle Fabeltjes, die men zo
dikwils, byzonder omtrent den oorfpronk van verfcheide ge-
korve Dieren verzonnen heeft, als o f by voorbeeld zommigen
van Hun uit Aarde, Mift, o f eenige andere Onreinigheden
ontftonden, want zodanige Teelt zoüde gewisfelyk niet ont-
ftaan zyn, indien niet de Eijers van een Dier uit dat Geflagt de
eerfte oorfpronk waren. Maar zo dan de Eijers de naafte
oorzaak van de Voortkomft der Dieren z y n , zo komt het
zeker gedeeltelyk op de innerlyke hoedanigheid van het Ey
z e lv e , en gedeeltelyk op de maniere van deszelfs ontwik-
keling aan , om een Begrip te kunnen maaken van liet Ver-
fchil, en van de Overeenftemminge der Schepzelen, onder
elkander.
Z o veel men ooit heeft waargenomen, zo leggen in een Ey
eerft de Grond en Beftanddeelen van het Dier, dat ’er uic
ontwikkeld zal worden, en dan de Deelen, die dit binnenfte
Beftandweezen dekken, en bewaaren, opgeilooten. Hier
mede komt ook in het Ryk der Planten de hoedanigheid der
Zaadjes volkomen overeen, want de Zaaden zyn by een Plant
in der daad niets anders, als ’t geen in het Ryk der Dieren de
Eijers zyn- N u maakt men een onderfcheid tusfchen een E y ,
dat Bevrugt i s , en een E y , dat niet Bevrugt is. T o t het
eerfte word noodzaakelyk het Mannelyke Zaad vereifcht, zonder
het welke in het Ryk der Dieren geene Voortteelinge
mogelyk is , zo min als in het Ryk der Gewasfen, fchoon zomtyds
de Bevrugtinge in een het zelve Onderwerp voltrokken
word, daar dan zo wel de Mannelyke als de Vrouwelyke kunne
te zaam in een en het zelfde Dier, o f in dezelfde Plant, te
gelyk moeten aanweezig zyn.
Terwyl wy nu dit als eene bekende Zaak veronderftellen,
zo komt het ’er maar op aan, o f wy in ftaat zyn, ons eenig
duidelyk of ook waarfchynelyk Begrip te maken van de ma-
niere, hoedanig, en van de Wetten, naar welke de verdere
ontwikkeling van een Bevrugt E y , en de Beelding van het
bepaalde Dier verbonden is, en voortgaat?
Wel
( b ) Dit getal isinde tmalfde Uitgave van zyn Zamenßel, met agt zoorten vemuerdert, en aldaar de zulke uitgezondert, die geen Net
of Weefzel maaken, maar ßegts regte draaden Jpmcn, m tag door bebulp van dezelve van de eene plaats na de andere te begeeven.
Wel is waar, dat ons de Natuur-Onderzoekers uit de Ge-
fchiedenisfe van het Uitbroeijen der Eijeren , en uit de in ’t
werkgeftelde Waarneemingen ten opzigte van de Ongeboore
Vrugt van Menfchen en Dieren in ’s Moeders Lichaam geleerd
en aangetoont hebben, hoedanig de Vrugt van tyd tot tyd
waft, en uit dienhoofden eene volmaaktere Gedaante krygt,
makende veel gewag, van de eerfte aanlegging van de Harsie^
nen, en het daar uit voortloopende Merg van den Ruggraat,
desgelyks van het eerfte fpringende, o f zig zelfs beweegend
Punt, als den eerften aanleg van het Hart; egter blyft het
tog altyd een Raadzel, waar men het beginzel van het aan-
ftaande Dier zal zoeken, o f het namentlyk reeds werkelyk in
het Ey van het Wyfje verborgen legt, zo dat in het zelve1 ook
de eerfte Trekken van de navolgende Teelt der toekömende
Tyden opgeilooten zyn,enh et Mannelyk Zaad alleen maar dient
om dat Beeid te begeeftigen o f op te wekken; dan o f veel eer
dit Beeid in het Mannelyke Zaad zelfs, en dus niet in het Ey
te vinden is ? O f ook, dat ze beide, het E y zo wel als het
Zaad zodanig Beeid bezitten ? De Ouden hebben zig- in deeze
donkere Zaake vergenoegd, zig op een Arcbaus, o f - Pläfiike
kragt te beroepen , het geen egter woorden zyn , aan welke
men geen zin vaft hegten kan, hebbende ook de Uitvinders
deezer woorden in der daad geen Denkbeeid daar aan verknqgt:
zo dat het Werk der Voor tteeling zo voor, als na, even1 duifter
bleef, niet tegenftaande de meefte nieuwe Onderzoekers van
gevoelen zyn , dat men ’er in beruften kan, wanneer men
weet en gelooft, dat het E y van het W y fje, of de Zaad-Korl1
van een Plant, de eerfte Trekken o f Lineamenten reeds in zig
bevat, en dat flegts de Geeft van het Mannelyke Zaad deeze
beginzels op een wonderbaare , en voor ons onbegrypelyke
wyze leevendig maakt, het geen dan, indien men1 immers dit
Stuk verklären w il, door het denkbeeid van een Gifting, Ver-
warming, Broeijing, en de daar door veroorzaakte Beweeging
en Toevoering van nieuwe Deeltjes, waar door die Trekken
naderhand groeijen, en grooter en duidelyker worden, ( zo
als zy gelooven) in een helder Dagligt gefteld word.
Maar by deeze Verklaringe verliezen wy ons ten eenemaal
in een oneindigheid van denkbeeiden, als wy na gaan, hoe
veele Millioenen van Dieren, die zedert eenige duizenden
Jaaren, door de weg der Voortteeling van elkander uit het
eerfte E y , ontftaan, en levendig geworden zyn, dan in het
gezegde eerfte E y , in Grondteekening moeten geleegen heb.
ben ? Onze geheele kragt van Verbeäding verdwynt, in der
daad in niets, wanneer wy aan de oneindige kleine Geftalte
van dat Dier, dat eerft na eenige duizende Jaaren het Leeven
ontvangen zoude, denken willen, en dat volgens de voor-
gaande Veronderftelling dan ook al mede in dat eerfte E y
moet verborgen geweeft z yn , om nu niets te zeggen, dat-wy
door dergelyk gevoelen in der daad in eene Tegenftrydigheid
gebragt worden, die altoos in het oneindig verkleinen van een Gedaante
opgeilooten legt, een zwaarigheid , die zo wel ten opzigte
van de Zaad-Korls der Planten, als ten opzigte van de
Eijeren der Dieren, plaats heeft ( c ) i
W y willen derhalve die geheele Stelling eens omkeeren, en
de maniere der Voortteeling van eenen geheel anderen kant
befchouwen.
W y ontkennen dan, dat het E y van het Wyfje voor- de
Bevrugtinge eenige trekken, beginzel, o f eenig gereedleg-
gend Beeid van het aanftaande Dier in zig bevat , en houden
ftaande, dat noit zodanig Beeid in het zelve geweeft is , by
gevolg zal men het zelve E y voor niets meer dienern aan-te
zien , als voor een te zaam gerönne klomp, die haaren oor*
fprong uit het befte gedeelte der zappen heeft, naar mate haa-
rer byzondere toebereidinge, zynde dus nog geen Beeid, en
bevattende ook dergelyks niets, maar kunnende wel- daar toe
gemaakt worden. Even deeze ftellinge willen we ook eens
ten opzigte van het Mannelyke Zaad aanneemen, en in het
zelve zo weinig als in het Vrouwelyke Ey de trekken van een
gereed leggend Beeid veronderftellen, dog toegeven, dat ’er
door de vereeniging met het E y wel het Beeid van het aan ftaah
de Dier in ontftaan kan. By gevolg zal dan alles daar maar
op aankomen, o f w y in ftaat zyn , een meer duidelyk en waar-
fchynelyker denkbeeid ons te vormen van deeze verbinding en
vereeniging, en van de ontwikkeling deezer beide zaaken , namentlyk
van het Mannelyk Zaad en het Vrouwelyke Ey.
Wanneer tweederlfci Vögten o f Zappen, die, fchoon vaft
eenderlei Hoofdzoord zynde, dbg eenigermaate van elkander
onderfcheiden zyn, innerlyk met elkander verbonden worden,
zo nemen zy van elkander hunne onderlinge eigenfchappen
over,- en deelen zulke aan elkander mede. Nu zyn ’er zekere
Vögten, die by hunne ftolling, o f verftyving eene zekere en
bepaalde gedaante aanneemen. Dit is onder anderen aan de
opgelöfte Zouten te zien, formerende zig by voorbeeld het
Keuken-Zout in Dobbelfteenen, het Salpeter- Zout in Spies-
feny en andere Zöuten wederom in andere Figuuren. Wanneer
nu tweederley Zouten innerlyk met elkander vereenigt
worden-, zodat z y zig onderling verzadigen, zo ontftaan ’ef
by hunne verftyving o f beftolh'ng vermengde Figuuren-, die
met beide Zoorten eenige overeenkomft hebben.
Het Mahnelyke -Zaad, en de Eyers van de Dieren, zyn
voor een- gedeelte zeekere' Zappen, en voor een gedeelte uit
de Zippen toebereid , en met een innerlyk geeftryk en edel
weezen als doordrongen. Dit edele en geeftryke deel zowel
in het Zaad, als in het'Ey, het geen van de alderbefte en meeft
bewerkfte Vögten-in het Dier zynen oorfprong neemt, isze-
kerlyk overeenftemmig met den aart en de hoedanigheid van
het Dier zelve; by gevolg legt ook daar in iets verborgen,
dat met de beftanddeelen van het Dier eenige overeenftemminge
en gelykheid heeft. Wanneer nu deeze geeftryke en
alleredelfte Zappen- zo wel van het Mannelyk Zaad als het
Vrouwelyke E y te zamen komen, zo ontftaat ’er eene giftin-
ge van beide,- die- oorzaak i s , dat zy in- en door elkander
werken, en van elkander hunne eigenfchappen onderling over-
neemen, waar op zy ten laatften beftollen, en in eene zeekere
figuur overgaan, die hun alleen eigen is , en de Trekken o f
Lineamenten en het Beeid van het Dier uitmaakt, welk Beeid
naderhand door verdere Toevoer van Voedzel uitgebreit,
vergroot, en volkomen gemaakt word.
Indien men zig de Zaak dus voorfteld, zal men zeer gevoe-
gelyke redenen kunnen geeven, waarom de jonge Dieren
hunne Ouden in de Neigmgen o f Hartstogten navolgen? terwyl
namentlyk hunne eigenfchappen reeds in die edele Vögten
ingedrukt zyn ;’ en waarom een byzoort in het Ryk der Dieren
ontftaat wanneer namentlyk Dieren met elkander paaren,
die-elkander ongelyk zyn , o f wanneer het Mannelyke Zaad
van- een'Dier -de Eijers van een ander Zoort Bevrugt, ( in
zo verre namentlyk een zodanig E y voor de Bevrugting van
een-vreemd Zaad vatbaar i s , ) want dergelyke Vermenginge
moet nootwendig ook een1 nieuw Zoort van een Dier te voor-
fchyn brengen, dat eene vermengde gedaante Eigenfchap en
Hartstogt, van tweederley Zoort bezit.
Men heeft in dit Geval niet noodig, den Oorfprong der
Wanfchepzels in de -valfche Inbeeldings-kragt van het Wyfje
te zoeken', want d it hangt alleen van de Natuur dergiftinge ,
vermenginge, en de verdere ontwikkeling der Zappen a f : zo
meenigerly Zoorten van-Dieren ’er nu in de Waereld zyn, zo
meenigerleyZöorten'van byzondere en eigenäartig toebereide en
uitgewerkte Zhppeny’er ookin gevonden worden, en een iegelyk
van deeze Zappen' heeft de onveranderlyke Eigenfchap, zig
( gelykde-Zöorten van Zouten ook doen) in zyne eigene en
bepaalde -Figuur te-fchikken,- dat isy om het met andere woorden
te- zeggen-, een: iegelyk Dier is gefchaapen naar zynen
Aart , want-iegelyk Geflagt der Schepzelen heeft zyne eige
BouwOrdey ¡en“ eigen Zoort van Werktuigen , die de Zappen
in het Lichaam wederom op- eene byzondere wyze af-
kleinzen , bewaren- en toebereiden , het geene dan wederom
verourzaakc , dat z y de Geftalte , Gedaante en Figuureü
( e ) Het zal niet zwaar vollen, voor een iegelyk, de groote tegenftrydigheid van dat oude gevoelen inte zien. Men verbeelde zig een Ey,
of een Zaadkarl. Dit is op zig zelve reeds klein. Het weinigfte daarvan is bet'gedeelte waar uit het-Dier of de Plant vomkomt. ln dit weinige
moeften de Trekken en de Beelteniß'en van alle die millioenen Dieren of Planten, die'er in eenige duizende volgende Jaaren uit voortflammen
können, naafi elkander leggen of in elkander ziften, bet eerfte kan niet zyn, om dat bet overige van bet Ey verhören gaat, bet tweede
kan mede niet zyn, om dat uit een Ey zig in de volgende voorteelirg verfebeiden Neeven Generatics, (o f om zoo te fpreeken Stifters en Broeders
van bet Dier') afzonderen, die bygevolg niet in elkander geweeft zyn, in men ftelle bet eene of bet andere, zo is in beide gevallen de tegen-
ftrydigbeid klaar, terwyl men daar door eene oneindige afdeeling van bet ruim, dat een Ey of Zaadje bevat, toegeeft, terwyl ieder beeid van,
alle volgende Dieren dog zyn plaats beflaan moefi. Ons komt derhalve die JleUingf zeerormatuurlyk mhzolßs belagcheiyk voort dat de Dieren,
die bedendaags tcr Waereld komen, medein de eerfte Eyers by de Scbeppinge zouden geftoken beblen.
B 2