( 4° )
se door eeftìg toeval ten onderiten bôVôft raaken, 2d weten
zy zig egter door deze Stekels ras wederom over te kantelen,
zig dus op even de zelfde wyze helpende, gelyk de Torren
met hunne Poten doen* wanneer zy op den Rüg leggen.
Alle Pirfnen zitten, gelyk wy reeds gezegd hebben, op
verheve Wratten door middel van tedere Pezen vaft, 'maar
zo ras het Dier geftorven is, zo vallen ze op de minile aan-
raakingeaf, en dit is de Oorzaak, waarom men in de Kabinetten
meer Zee-Appels zondef Pinnen als ölet Pinnen vind.
Wil men derhalven hebben, dat hunne Pinnen tamelyk vaft
' blyven zitten, zo moet men het levendige Dies terftond in
wyn geeft werpen, op dat de Pinnen o f veel eer derzelver
dünne Péezen, die die Stekels vaft houden, verftyven " en
hard zouden worden. Ondertuflchen is deeze Behandeling
wat koftbaar, vooral wanneer men overweegt, hoe teer en
ligt breekbaar zy in het verzenden zyn, want men heeft reden
zig té verheugen, wanneer men onder tien Zee-Appels
maar een eenige gaav en onbefchadigc krygt.
Van buiten op de harde Schaal zit nog een dünne huid, die
doof oötelbaare Vezeitjes, welke door eveh zoo veele gaatjes
van de harde Schaal'gaan, met bet weeke Lichaam, dat in de
Schaal z it, fchynt vereenigt te zyn, mogelyk om daar door
de Schaal z e lf , die uit zo veele honderde ftukken beftaat,
dies te beter aan elkanderen vaft te houden- Deeze gaatjes,
die dikwils zo klein zyn, dat men ze met het blootè oog niet
z !en kan , ftaan meeftendeels in tien ordentelyke regels ge-
fchaard en loopen in een halve boog van het bovenfte gat tot
onder aan den mond toe.
T e weeten, ieder Zee-Appel heeft v y f groote fchilden, die
de v y f Karners bedekken, en ieder fchild heeft aan de kant
een regel van groote Wratten , en voorts agter deeze regel
yolgt terftond de regel met veele honderden van kleine gaatjes,
zynde het middelfte Veld van ieder fchild digt, en zonder
gaatjes, en alleen maar met Wratjes bezet, die in geen nette
orde ftaan. Op deeze -wyze komen altyd met twee fchilden,
die door een uitgetakten zaagswyze rand in elkander pasfen,
twee regels Wratten te famen, daar deeze regels met gaatjes
agter ftaan, dus dat men tien zulke regels met gaatjes aan den
gantfehen Zee-Appel vindt.
Dat foort van Zee-Appels, het welke met geen Wratten
bezet is , heeft o f ontelbaare uitgeholde Punten, waar in de
borftels zitten, o f ronde ringen, die van alle kanten de Schaal
bezetten, uitgenomen boven op het Viak, alwaar een figuur,
die na een vyfbladerige Bloem fweemd, o f die ook in een
uitgeholde g o o t,o f in een doorbroke ftreep beftaat, gevonden
word. In ’t algemeen moeten wy aanmerken. dat men veele
foorten en verfchillencheden daar van heeft7 “ » . dat Qns
zekerlyk nog veelè foorten, die in de dieptens der Zee fchui-
len , onbekend zyri, even gelyk wy veele verfteende foorten
hebben, die men tot nog toe in haare natuurlyke en onveran-
derde gedaante niet ontdekt heeft.
Aangaande de rangfehikkinge der Zee-Appelen, zo verfchil-
len de Schryvers merkelyk hier in van elkander. Wy willen
flegts zo v e e l, als tot ons oogmerk diend, namentlyk, de
voornaamfte wyze van Verdeelmgen aanhaalen.
Rumpb maakt v y f Clasfen:
In de eerfle fteld hy de Ecb'mos vulgares efculentos, o f gemeene
eetbaare Zee-Appels met dünne fpeêrvormige ftekels.
In de tweede de Ecbinmetras digitatas, o f Zee-Appels met
groote Wratten, en vingervormige Punten.
In de derde de Ecbinometras fetofas o f dünne Zee-Appels, met
Borftels.
In de vlerde alle Ecbinos fulcatos, o f Zee-Appels, welker
Schaalen diepe groeven, o f de gedaante van een Star hebben.
Eindelyk in de vyf de alle Ecbinos planos, of zodanige Zee-
Appels die plat, en het zy in den omtrek geheel rond, of
uitgetakt zyn. Breynius in tegendeel neemt andere kenmerken
van onderfcheiding tot hulpe, en maakt zeven Clasfen.
T o t de eerfle rekend hy de Ecbinometras o f alle kogelvormi-
ge Zee-Appels, welker mond in het middelpunt van den
vlakken bodem ftaat, en welker agter gedeelte lynrecht boven
de mond in het bovenfte welfzel te vinden is.
T o t de tweede Clafle worden de Ecbinocori gerekend, o f alle
zulke Z ee-Appels, die kegelvormig, o f hoedvormig zyn,
welker mond ook midden in den bodem ftaat, maar welker
agterfte mede aan den bödem, het zy digt aan, o f zelfs in den
rand te vinden is ( d ) .
In de derde Clasfe ziet men de EcblnocorUs gefchaard, dat zyn
de Zee - Appels, die als een fchild o f heim gevormd z yn , en
welker mond en agterfte beide van onderen ftaan; dog zoo ,
dat de mond tusfehen het middelpunt en den rand gevonden
word, en het agterfte tegen over in den rand ftaat, waar die
het verft van den mond afwykt.
In de xderde Clasfe bevind zig de Ecbmantbus o f Zee - Appel
met een Star , o f vyfbladerige Bloem-figuur. Aan deeze
ftaat de mond onder omirent in het midden, en het agterfte
is in den rand te vinden. -
ln de vyf de Clasfe is de Eibinofpatagus, zynde een Zee-Appel
in de gedaante van een e y , o f hart. De mond ftaat ondör
tusfehen het middelpunt en den rand, maar het agterfte is in ,
o f ten minften digte by den rand, daar die het verfte van den
mond afftaat. Wy hebben hier flegts aan te merken, dat men
in dit Geflagt fomtyds vind, dat de Bloem, die op het bo-
vengedeelte geteekend ftaat, maar vier Bladen heeft, waar
tegens de Ecbinantbus v y f Bladen heeft.
In de zesde Clasfe is de Ecbinobriffus, zynde een Zee-Appel,
Wiens mond onder, omtrent-in het middelpunt ftaat', maar
wiens agterfte boven op buiten het middelpunt in een diepä
groeve legt. Dit is een foort, die men wel, fchoon zelden,
verfteend vind; maar dieindeNatuur nog onbekend is, zynde
het ook duifter : wat Arißoteles, onder de naam van Ecbino-
brijjus, verftaan heeft.
In de zevende Clasfe eindelyk, is de Ecblnodifcus te vinden.
Deeze Zee-Appel is plat en gelyk een rond bord o f vlakke
fcheive gevormd. De mond is onder omtrentin het middelpunt,
maar het agterfte is in den rand, o f ten minften digte
by denzelven.
De W eg, die de Ridder Llhnaus inflaat, om aan de Zee-
Appels hunne Rangfehikkinge te geeven, is veelkorter , maa-
kende Hy maar twee Claslen, waar “van de eerfle den mond
onder, en het agterfte boven , en de tweede, zo wel het
agrerfle . als den mond , onder heeft.. Ed.Qg.terwyl dit ons toe-
fchynd wat al te weinig te bepäalen , zoo zoude het nodig
zyn , ieder Clasfe nog wederom in eenige onder foorten te
verdeelen.
Op deeze wyze moeft de eerfle Claflè, die uit enkel Ech'mo-
metri en Ecbinobrifi beftaat, en welke hun agterfte boven
hebben, aldus nog nader verdeeld worden.
Het eerfle ioort in deeze Clasfe kon de Ecbinos miliares beheizen
, o f alle zoodanige Zee - Appels, welkers Wratjes zoo klein
als Gierft zyn. De onder foorten daar aan zouden dus de
groene Zee-Appel zyn met groene ftekels, en derfelver.
veranderingen; de witte met geele ftekels en zyne verfchillent-
heden, de groenagtige met Violette ftekels, en deroodagtige
met even dergelyke ftekels.
De tweede fooort is dan de Echinus Mammillaris , o f Zee-
Appel met groote Wratten. De onderfoort daar van kon
zyn de kleinwrattige Zee-Appel met bruine en gladde fpeer-
vormige ftekels, en de verfchillende daar van, hebbende witte-
en fwart-bonte ftekels. Verder de. Tulbanden met zeer lange
en dünne ftekels die fwart van koleurengantfch ruw op het ge-
voel zyn. Naderhand de Tulbanden met hunne vingervormige
ftekels en hunne by foorten, het zy die met gladde Pinnen, o f
ook die met gekartelde en gevoorende ftekels zyn.
. T o t de derde foort kon men dan de gefamentlyke Ecbino-
briffos rekenen.
De
ir n Bremmskon^ ook eene andere verdeelinge en meer klaffen als Rumpb maaken, om dat hy niet alleen op de natuurlyke, maar ook op de
y erJteendeZ.ee-Appels bet Oog geriebt badde, waar in tegendeel de laatfigenoemde maar alleen van de natuurlyke Zee-Appels, zynde zodanige
welke m Zee gevonden worden, fpreekt} bandelende naderband in bet derde Boek van zyn Amboinfe Raritcit kamer van de Verfteende Zee