draagt lan*e geelagtige Ilairen , en ziet zeer vuurig uit de
Oogen. Z y doen lprongen, waar over men verfield fiaat, en
zetten het over de Toppen der Rotzen, van den eenen op den
anderen, over wyde klooven in een fprong heen, zo dat de Jagers
deeze Dieren nog moeijelyker krygen kunnen als de Gemfen.
Men moet zig in het byzonder over de groote en zwaarte
der Hoorens verwonderen, niet tegenfiaande zy tot op de
helft hol zyn, leggende haar deeze Hoorens in een Boog over
den Rüg heen, zo dat zy over het Kruis der Rüg heenen ryken»
Die, welke men hier afgebeeld z ie t, is anderhalf Elle lang, drie
Duim breed en twee Duim dik, weegende meer als drie Pond,
dog men vindt ’er nog wel grooter en zwaarder, zulke Hoorens
zyn zeer digt en hard, gelykende derzelver Stoffe ten
aanzien van haare te zaamenvoeginge op digt Beukenhout.
Op den Boog van de.bovenkant, die in ae Afbeelding onder
legt, ziet men een Regel van dikke Bulten, en men gelooft
dat men uit derzelver getal afneemen kan, hoe Oud het Dier
is , door dien, de Hoorn Jaarlyks een nieuwen Bult krygt.
Indien dit zo was, zo zou de Bok van welken deeze Hoorn
is , over de twintig Jaaren Oud geweeft zyn.
Hoe veele kragten wend de Natnur niet aan, om by zo een
klein Dier zulken grooten en vaften Hoorn voort te Kren-
gen, en aan het zelve Dier bet Vermögen te geven, om dee-
zen Laß te draagen, welke hierom dies te grooter i s , als de
eigentlyke zwaarte bedraagt, om dat die byna waterpas over
den Rüg heen geßrekt is : maar wat mag wel het gebruik van
deeze Hoorens zyn ? T o t tegenweer kunnen zy dezelve-niet
gebruiken, om dat ze agter over leggen, ook niet om ’er zig
mede aan de Rotzen en Klippen vait te houden, gelyk de
Ganzen met hunne kleine en als haaken omgekromde Hoorens
doen ? ’Er blyft dus niet overig als het Vermoeden, dat zy
hun (gelyk een Balanceer-Stok voor de Koorde - Dansfers)
dienen om het evenwigt in hetklauteren op ffeiltens daar mede
te behouden.
Ftg. 3. Men vindt in het Landfchap Lybiün in Africa veele
Zoorten van Gciten, waar onder ’er d<5n is , die gelyk de Steen-
Bokken op de hoogße Bergen leeft, en van de eene Rots tot op
den anderen onbegrypelyke Sprongen doet.
Van een zodanige Geit uit Lybicn ziet men hier den Hoorn
afgebeeld, wordende die hier en daar in de Kabinetten gevonden *
en de Befchryvinge, die de Heer L in n je u s in zyn Zamenßel
van de Hoorns van zeekere Geit geeft, die Hy Capra Dorcas
noemd, komt ’er mede overeen. Hy is namentlyk langwerpig
rond, van onderen tot omtrent aan den Punt toe met dikke
Ringen als met Ruggenbezet, in het midden iets uitgebuikc,
en aan den Punt iets geboogen. De koleur is donkerbruin,
en het gewlgt tamelyk zwaar. Deeze Geit, anders ook Ga-
zelia Africana genaamd, is zeer groo t, heeft lang Hair, en
körte Deijen, zy maakt onder alle de Griten de grootße of
verße Sprongen, en fchoon ze den Sprong te verre waagt,
zo dat ze den Punt van de andere Klip niet bereikt, en by
gevolg in den Afgrond nederßort, zo valt ze dog onbefch:-
digt nefir, en klauterd naderhand wederom in de hoogte op.
Fig. 4. Eindelyk ziet men ook nog op deeze Plaat een
afgefcbroefdtn Hoorn van het hier voor befchreeven Koetoe-Dier,
welke zig als de buitenße Schors zynde, ligt van den binnenße
beenagtigen Hoorn laat afdraaijen, hy is tot omtrent aan den
Punt-toe ho l, zynde alleen maar de Punt ter lengte van een
Hand breed digt. Deeze Hoorens zyn van Natuur zo glad
niet gelyk men ze in-de-Afbeelding ziet, maar met een ruuwe
graauwe Huid als met een Schil o f Vlies overtrokken, dat
afgefchaafd word, zynde de Hoorn op zig zelve fynder cn
vaßer als degemeene Hoorn > en laatende zig goed verarbeiden.
T A B. K. V I .
Men reekend onder het Geflagt der Kemelen ook een Dier
het geen men den Naam van Dromedaris o f Trampei-Ditr
geeft, en dat by den Ridder L i n n s ü s Baftrianus genoomd
word, terwyl hy de gewoone Kemelen, Drmedarisfen noemd.
Een zodanige naar het Leven geteekende Baftrianus o f Drome-
daris word ons op deeze Plaat'vertoond, zynde van de gewoone
Kemelen daar in onderfcheiden, dat hy twee Bulten op den
Rüg draagt, en langer van. L y f en laager op de Pöoten is,
hebbende een geelagtige bruine koleur, waar tegens de Kemelen
maar eenen Bult hebben, korter en hooger van Liohaam zyn ,
en van koleur d.oorgaans witagtig o f afcbgraauw. .Deeze P ie ren
zyn goedaardig en tarn, zeer dienßjg voor de Menfchen om
groote Laßen te dragen, door dien zy wel vyfüen tot twintig
Centner torfchen kunnen, brengende dezelve met een onver-
moeiden Gang, en gaauwer als de Kemelen in eenen Dag veele
Mylen verre, zonder dat zy onderweeg iets te Eeten krygen,
gelyk ze dan ook, op de wyze als de Kemelen4 alle veertien
Dagen maar eens drinken.
Z y weegen zomwylen drie duizendPond, zyn veeltydszes
o f acht Voeten hoog, maar haare Gedaante is niet onaange-
naam o f wahßalllg. De K o p , de langwerpige Neusgaaten,
de Lippen en de Snuit, gelykenen zeer veel op die van een
Geit. Het Gebit beßaat in zes Voortanden, die zeer breed
zyn , en verre van de Kiezen afßaan. Deeze Tanden zitten
alleen maar van onderen, want van bovenen zitten geen
Voortanden , alleen twee lange Tanden ter zyden, die wyd
van elkander afßaan. De Ooren zyn ruig en klein, omtrent
van Gedaante als die der Paarden. De Hals is breed, fraay
geboogen, en zit zeer laag aan het L y f tot omtrent aan de
Borß o f tusfchen de Voorpooten.
Van de Keel tot omtrent aan de Borß i* de Hals met fraaije lange, zwartbruine gekrulde en gevlamdei fyne Hairen ver-
Hoe Liohaam b met gekrulde wollige Hairen bezer,
Omtrent den Rüg zyn ae geelagtlg, verder naar benecden toe
bruinagtig, en om laag zwartagtig. Boven op den Rüg zyn
twee Bulten» die, wanneer in het Dier gaat, gints en herwaarts
in fchudden, beßaande in twee verharde eeltagtige klompen, die de overal dikke Huid als een zak verwasfen zyn. Deeze Bulten •
zyn met zeer lange gekrulde Hairen bezet.
Het Onderlyf is graauw, en voor onder de Borß maakt de
Huid een verhard Schild uit, het welke naar de Voorpooten
puntig toeloopt, en zo ß y f en bard-als een Plank is. Wanneer
net Dier nederknleld, dan ruß het op dit Schild. Aan de vier
Pooten zit boven digt aan hetLichäam een verharde Knobbel
die de Deijen omvangt en met een bofeh lange zwarte Hairen
begroeit is , vervolgens loopen de Pooten dun af tot aan de
Hoeven o f Nagels, alwaar ze dikker worden. De Hoeven
zyn gelpleeten, en zeer breed, ook zyn de klaauwen van de
Voorpooten veel breeder als die van de agter Pooten, het
geen mogelyk daarom is, om dat de meeße Laß van het Dier
op de Voor-Pooten ruß* De Staart is k o rt, aan het einde
langhairie als een Ezels-Staart. Da gehcele Huid is dik en
als eelt. Misfchien verhinderd dit de Uitwaasferaing van het Dier
eenigermaate, en maakt, dat het zo weinig behoeft te drinken,
Deeze Dieren vreeten Gras en Kool o f Kruiden , gelyk de
Osfen, en zyn met flegte K o ß te vreeden. Hun Vaderland is
Africa. Z y zyn zeldzamer als de Kemelen.
In America en byzonder in Peru vind men diergelyke naar
Kemelen zweemende Dieren, die egter geheel geen Bult op
den Rüg hebben.