( i S )
gelyk is, beruft alleen maar op de gedaante en het uitterlyke
beioop van de Schaal, en geenzints op de hoedanigheid van
den Inwoonder der Schaal, die eigentlyk de Geflagten op
het naauwkeurigft konde bepaalen- Ondertuflchen inodt men
zig metzodanige verdeeling tot nog toe behelpen, terwyl de
aart der Dieren, die zig in deeze Schaalen ophouden, nog
niet naauwkeurig genoeg bepaald is , fchoon wy wel .willen
bekennen, dat de Bouworde van meenige Schaalen, byzon-
der onder.de Hoorns, zeer raadzeldagtig is , en den Liefheb-
ber in twyffel fteld, o f hy ze tot het eene, o f tot het andere
Geflagt behoorde te reekenen , terwyl ze dikwils met twee
Geflagten overeenkomft hebben, en dit fchynd oorzaak te
zyn , dat de Schryvers zo wel in de verdeeling als benaming
onderling verfchillen.
Voorts zoude ’er veel te zeggen vallen van de Leevenswy-
z e , Voortplanting,' Huishoudinge en Nuttigheid der Hoorns
enSchulpen, maar-terwyl reeds andere Schryvers, als Rumpb,
LeJJeren meer andere daarvan gewag gemaakt hebben, en be-
halven dien in het fraaije Werk van Regenfus zeer veele op-
helderingen en uitvoerige Befchryvingen dien aangaande ge-
vonden worden, zo .willen wy hier flegts eenige eedagten van
den Wasdom dezer Schaalviflen, die in der daad wonderbaar
is , mede deelen.
Een iegelyke Hoorn o f Sehulp. is , zo als ook de Aart van alle
Dieren in de Wereld i s i n den eerften Oörfpronk byna on-
zigtbaar klein , en word Uit een E y voortgebragt. Deeze
Eyertjes bevinden zig in een fchuimagtig, o f een, in de gedaante
van fchuirn, uit de mond van den Hoorn uitgiftend,
Weefzel, hebbende naar den Aart van de Wespenneften veele
Holletjes, en wordende van Rumpb Melicera genaamt. De
alderkleinfte Hoorns en Sehulpen hebben van den eerften beginne
af hunne Schaalen, die egter alsdan nog maar zo dun,
week en zwakzyn, als het dunfte Muscovies o f Vrouwenglas.
Het -Dier zelf heeft van den eerften beginne af reeds zyn vol-
komen gedaante, dog de maniere, hoe zyn eerfte Vorming
toegaat, is een geheim, waar voor tot nog toe een donker
voorhangzei gefehoven is , en even zo onbekend is , als de
manier hoe zig deeze Schepzelen voortteelen. Ondertuflchen
is dog ieder Slak-öf inwoonder de Bouwmeefter van zyn eigene
Schaal, en offchoon deeze Helling aan iemand by de over-
weginge van den Papier Nautilus twyfelagtig fchynen mogte,
zo maaken wy ons tog, daarvan voor zo verre de waarnemin-
gen en fluitredenen daartoe aanleidinge geven kunnen, de vollende
begrippen.
Het Dier beftaat namentlyk uit verfcheide mufculeufe ve-
zelagtige, Vliezige en andere Deelen, heeft verfcheide Inge-
wanden, Affchydingsvaten, Zappen en Zweetgaten, en het
ilymagtig wezen, dat de Slak van alle kanten omgeeft, en
ze gladmaakt, is niets anders als een Zap, dat mogelyk door
millioenen Zweetgaatjes van alle kanten en ten allen tyde uit
het lichaam dringt, en op de oppervlakte van het Liehaarn
körnende verhard, dewyl het zelve fcalkagtig is. Terwyl nu
beitendig nieuwe weeke Zappen .tesende verharrte {Hmr® ” ;-
het hcbaäm uitdnngen, zow ord die ichors afgezonderd, en
blyft als een Schaal om het Dier leggen. Nu is ’t immers te
vermoeden, dat deeze Schaal niet door en door digt is , maar
ontelbare tuflchenruimtens hebbe, die waarfchynlyk in gnifo»
rangfchikkinge naaft elkander leggen, als de Zweetgaten van
het Dier, waaruit het zap, dat de Schaal vormt, gedrongen
was. Uit dien hoofde ftaat dan ook te geloven, dat zig niet
alleen van het toefchietende Zap altoos iets van onderen tegens
de Schaale aanlegt, maar ook werklyk doör de Lugtgaat-
jes van de Schaale tot na deszelfs Oppervlakte heenen dringt;
en dit kan de natuurlyke rede zyn, waarom de Schaal altoos
dikker en fterker word.
Nu is het een noodzakelyk Gevolg dat deeze Schaal van
buiten even aldus gebouwt z y , als de Opper-vlakte van het
Dier, en bygevolg moet zeglad, bultig, geftreept, gekruld,
ftekelagtig o f rimpelig zyn, al na dat het buitenfte Lichaam
van het Dier gevormt is. Ingevalle naderhand het Dier door
den Wasdom zo groot word, dat het zig niet meer in de
Schaale bergen kan, zo gaat de vergrooting en wasdom van
de Schaale op de volgende wyze toe. Het Dier, namentlyk
fteekt dat gedeelte van zyn Lichaam, het geen in de Schaale
geen ruimte vind , uyt de opening o f deur van zyn Huisje
uyt, en flingert zyn Lichaam, (indien het een Hoorn i s , )
om zyn eige Schaale heen. Het Opper-vlak van het uytpui-
• lende Lichaam laat even eens zulk Zap van zig als voorheen,
het geen verhardende, aan den mond van de Schaale aaniluit.
Dit njeuwe ftuk van de Schaale is teffens op eentnaal zo
groot, als het ftuk van het Lichaam is , het welk de Inwoonder
genoodzaakt wa s, uyt zyn enge Schaale uyt te fteken.
Dat gedeelte nu van de Schaale, waar tegens het omgeflage
Lichaam van den Bfewoonder van onderen aanlag, word van
het fcherpe vogt Van het Dier aangevreeten, o f overtrokken,
zo dat de buiten en ribben der Schaale, die aldaar voormaals
zaaten, weggeeczt en glad gemaakt worden. Op deeze wyze
ontftaan dan by de Hoorns de gieren, en by de Sehulpen de
ringen, en men kan altyd van buitenzien, waar zig de Schaal
teffens op het nieuw aangezet heeft, al wäre dit nog zo fyn
en welgepaft gelchied, want de eene Siek is boven de andere
bekwamerzyn Schaal zo aan te bouwen, dat ’er geen groote
naaden o f börften overblyven.
Terwyl ook eindelyk zomtnige van deeze Schepfelen, wan-
neer ze zekeren Ouderdom' bereikt hebben, aan den buiten-
ften rand van hunne Huisjes eene andere Gedaante, o f Breede
Lappen, bekomen, (he t geen zy met veele andere Dieren ge-
meen hebben, welke eerft in zekeren ouderdom-by voorbeeld
Hoorns, Tanden o f dergelyke krygen;) zo zien dezelfde
Sehaal-visfen in zekeren ouderdom ook ’er anders uyt, als toen
ze nog jong waren. Men ziet dit byvoorbeeld aan de Swit-
ferfe Broeken o f Vkesbooms, dewelke eerft een gladde, en als
waare het in een regte Lyn afgebroke mond ofTond hebben,
maar naderhand een breed uycgeworpe lap, o f lip bekomen,
en als dan Lapboorns o f Vleugelbooms genaamt worden (Z>).
Deeze worden van veele Schryvers onder een geheel ander
flag gerekend, fchoon wy geloven, dat ze alleen maar onder
het gellagt der Vleeshooms behooren, en het fchynt ons toe,
dat die Schryvers daarin even zo wel mis hebben, als wanneer
men een Harte Beeft met Hoorns tot een geheel ander Geflagt
reekenen, en van een joög Harte-Kalf, dat nog geen Punten
o f Hoorns heeft, onderlcheiden wilde.
Aangaande de fraaije kouleuren en tekeningen der Hooms
en Schulpen, zo geloven w y , hunnen oorfprong uyt de boven
aangehaalde Helling van den wasdom der Schaale gemak-
kelyk te kunnen verklaaren. W y hebben, namentlyk gezegd,
dat het Dier uyt zyn eigen Lichaam een zeker zap tot de
Schaale afvoerde. Deeze zappen nu moeten in iegelyk Dier
van elkander onderfcheiden zyn, naar mate de Beftanddeelen
en deaffchyts vaten in elk Dier verichillende zyn, want zo
heeft men by voorbeeld by andere Dieren het roode Bloed,
de groene Galle, de geelePis, de witte Etter, en dergelyke
verichillende Zappen en Vögten meer.
Ingeval nu, ( z o als te denken i s , ) de affchydings Vaten
o f fweetgaaten, die by de Schaalvisfen, tot aan hun Opper-
vlak tegens de Schaale gaan, in zekere Linien, Figuren o f
Punten naaft elkander leggen, zo kan ook het zap, dat uyt
dezelve zypert, op de Oppervlakte van het Lichaam niet an-
uers, ais ln even ¿uiscu flKuur o f fchikkinge komen te leg- lllfH E verder> 'dat dit zaP ™ doir
nnddel der bellend.ge toevoer door de Heine nisfchenrnimtens
der S c to le vermeerderd , betet opgeloft, en door gearbeid
word, den moet volgen, dat de Tekening die men op de
Schaale met, werkelyk overeenflemd, met de laage o f fchik-
kinge der Vezelen, Hairbuifen o f Sweetgaten ran het Dier.
Dat ondertusfehen deeze Z-eediertjes werkelyk een zulke fraaiie
en wonderbare fchikkinge kunnen hebben, zal ons geheel niet
bemeemden, wanneer wy flegts gadeilaan, hoe yeelerly bont
geftreepte Slekken zonder-, en met Huisjes op bet Land en
in vogte Kelders gevonden worden, en wat zeggen wy van
Slekken, wy behoeven maar de fraay getekende Rupfen aan
te a e n , om daar van overtuigt te worden. Nu ontftaan de
kouleuren van de brekinge der Lichtftraalen, enditontftaac
van de hoedanigheid der fyne fchilvertjes van ieder Oppervlakte
, en deeze hoedanigheid heeft wederom zynen oorfpronk
van den aart en maniere hoe de fynlle Deeltjes opgeloft zyn ,
waar van men de reden in de affchyts Vaten zoeken moet, by-
eevolg maken wy geen zwarigheid om de kouleuren der
Hoorns en Sehulpen uyt de fchikkinge der affchyts vaten van
hunne Inwoonders a f te leiden. Maar gelyk ’er geen Dier in
de Wereld is , dat niet zekere Ziekte onderworpen zoude zyn,
daar de kouleur der zappen o f van het Oppervlak, (dat is
eigentlyk, het geheele werk der Verduwinge, Oplosfinge en
Afklynzingen der Z ap pen,) veränderen kan, zo zal het zekerlyk
iH H Mogelyk zyn deeze Lapboorns, (terwyl men ook Heine Lapboorns vind') de Marmetjes, en de andere Switferfe Brocken de JVyfiesi
1 en mmjten Jcbynt Rumpb op die gedagten gevalkn te zyn, toen by de Stompjes onder de Bootshaken telde.