De Duiven gedrängen zig te deezen opzigte geheel anders,
want de Doffer draagt Scroo en Takjes te zaamen, en de
Duif zit en maakt het Neft van het geen aangebragt word.
Voorts weeten alle Vogels hun Neft ter regier tyd te maaken,
zynde door de Ondervinding bekend, dat zo ras het Neft
gureed is , terftond ook het eerfte E y ’er in gelegd word.
Men mag dan wel vraagen : wie heeft daar voor gezorgt,
om de Vogels te herinneren, hun Neft ter regter tyd te maaken,
op dat zy niet van de Nood over vallen wordende, hunne
Eijers zouden laaten vallen ?
Wat Bouw-Meefter heeft hun geleerd, een vylige Plaats
te zoeken, waar hunne Neften op een zeekere grondfteun zo
vaft aangeklampt worden, dat zy door de zwaarfte Stormen
nietgefchud worden? Wie heeft hun getoond, zulke Stoffen
voor hunne Neftèn uit te zoeken, die dezelve geduurzaam,
vaft, en egter ook zagt en warm houden, zo dat er de Eijers
niet alleen in uitgebroeid kunnen worden, maar dat het Neft
zelve zig ookuitrekken en vergrooten laat, wanneer de Jon-
gen groot worden ? Moet men zulks alles niet aan de wyze
i'chikking van den Opperften Meefter toefchryven ?
Men heeft nog kleinder Vogels, die in het bouwen van haar
Neft nog grooter Konft befteeden, door een Dekzel op het
zelve te maaken, en dààr dour hunne zorgvuldigheid voor
hunne Jongen aan te toonen. Deeze zyn het Tuin-Koningje
en de Mees, dien men de Langftaart noemd. De eerfte
maakt zyn Neft in geheel laage en dikke Bosjes van Jong
Hakhout; ook op Stammen van afgehouwe Boomen, die dik
met Uitloopers bewasfen zyn, als mede in hoopen van Vadem-
hout. Hy draagt naraendyk een groote meenigte van geel,
langwerpig en getakt Boom-Mofch te-zamen, en weet dit zo
vaft als een Vilt in elkander te vlegten, dat men zelf moeite
heeft, om het van elkander te fcheuren, geevende aan het
zelve de gedaante van een E y , waar van het breede Eind onder
en het fpitze boven ftaat. Deeze Eyvormige klomp fchynd
van buiten ganefeh ruuw en onvormelyk te z y n , dog dit
toond een byzondere Lift van dien kleinen Bouw-Meefter
aan. Want terwyl het Neft in de laagte gemaakt is , en dus
zeer gemakkelyk zoude können gevonden worden, zo word
aan het zelve van buiten eene zo flegte en onzienelyke gedaante
gegeeven, dat men het voor een ruuwe klomp Mofch aan-
zien zou , die op den Stam gewasfen, o f by toeval in de Bos-
fchaadiën gévallen was. '
Befchouwd men dit Neft naauwkeuflg, z o vina men aan
het zelve groote Kunft, niet alleen ten opzigte van de gedaante
, die onder, waar de Eijers komen te leggen, wyd, en
boven naauw is , maar ook ten opzigten van het vafte Weefzel,
en het weeke van binnen, dat uit enkel zagte Piuim-Vederen
en weeke Hairen van Dieren beftaat. Ook is de Ingang in
het Neft merkwaardig , beitaande in een kleine Opening ter
zyde van het fpitze Eind, die rondöm met een fraaije Rand
van dünne Veezeltjes o f langdraadige Mofch omboort is , op
dat die Opening door het beftendig uit- en invliegen van het
Vogeltje niet zoude opfcheuren, o f zig te veel verwyderen.
Deeze Opening is zo klein, dat men ’er met de Vinger na
voelen moet, om die te vinden. In dit Nesje kan deeze kleine
Vogel zyne Eijertjes en teedere Jongjes gemakkelyk verwar-
men, en zeer bekwaam en met volkome zeekerheid opvoeden.
Van het zeer Konftig Neft van de Mees, dien men de Lang-
ftaart noemd, geeft D e r h am eene eigenaartige Befchryvin-
ge. Dit Neft ruft op een driegetakte Stam, is groot, eyrond,
en van buiten met witagtig Boom-Mofch digt overtrokken.
Van binnen is de Wand met fyn kort Mofch opgerigt; en
waar de Eijeren komen te leggen, is het met weeke Veertjes,
Haaze Haïren , en dergelyke uitgeftoffeerd, en zeer glad gemaakt.
Terwyl nu dit Vogeltje de meefte Eijeren legt, en
ze met haar Lichaam niet alle bedekken kan, zo fchynt het
Neft om dies wille dus gebouwd te zyn, op dat het uitbroeijen
van zo veel Eijers dies te beter gelukken zou. Ondertusfchen
maakt deeze Vogel zyn Neft geheel onvermoeid , in körten
tyd , en met eene ongeloöveiyke Vaardigheid.
Het is in het algemeen te verwonderefiTTioe >is tig de V o gels
in het vergaderen van de Bouwftoffen zyn. Z y netfoen
een fcherp gezigt, om overal de Hairen der Dieren, die in"
het Stof leggen , te vinden. Z y fchudden dezelve met den
Bek gins en weêr , om ze van het Stof te reinigen, en plukken
z e , dat ze week worden. Z y neemen geen Menfchen Hair,
het geene mede zyn goede reden heeft : want de Hairen van
Dieren zyn fteeviger, en laaten zig beter in de Neften ih-
vlegten, waar toe zy de Menfchen Hairen zo goed niet gebrüi-
ken können , behalven dat de Vogels met haäre Kiaauwtjes
daar in verwarren zouden, en daar. door gevaar loopen, by
het uitvliegen zomtyds de Jongen mede uit te haalen.
Het Neft van den Ekfter is mede bedekt, fchoon het alleen
met Dooms en ftekelagtige Takjes toegemaakt is. Van verre
fchynt het zeer flegt gemaakt te zyn, dog het zelve van naby
befchouwt wordende, moet men zig over het maakzel verwonderen.
De Dooms namentlyk zyn zeer Konftig in elkander
gevlogten, en ftuyten zeer vaft aan elkander, zo dat
de Wind het niet affcheuren kan, fchoon het Neft veele Jaa-
ren oud is. De reede waarom het zelve met fcherpe Stekels
bedekt is, zal vermoedelyk" zyn, om het voor den aan val van
verfcheide Vyanden te bewaaren , want terwyl het in den
T op van de Boomen zo wel op ’t open Veld als in de Tuinen
en Bosfchen z i t , zo zouden de Haviken en Katten dezelve
ligt overvallen, indien ze niet door deeze Dooms te rug ge-
houden wierden, te meer om dat deeze Vogel reeds broeid,
eer nog de Boom eenig L o of heeft.
Aangaande de Ne ften , die van groote Wóud-Vogels ge*
maakt worden, zo kan dat tot een voorbeeld dienen, het geen
de witte Krams-Vogel bouwd. Hy legt namentlyk eerft een
fterke grond van Takken en Mofch, en de buitenfte Wand
van het geheele Neft word van gelyke Bouwftoffe opgevoerd-,
näderhand word het Neft van binnen met een Deeg, die uit
Leem en verrot Hout te zaam gekneed is, beplakt.
By deeze byzondere wyze van Bouwen behoud dog bet
Neft de vereifchte wydte en diepte, zo dat het getal der Eijer
en , die deeze Vogel legd genoegzaame Plaats behoud, om
uitgebroeid te kunnen worden. Het fchynd, dat het binnenfte
Bekleedzel van het Neft om dies wille behoord glad te zyn,
op dat geen Ongedierte zig daar in ophouden kan. Maar waar
van daan weet deeze Vogel, dat tot het kneeden geen bloote
Aarde maar Leem moet genomen worden? En diend niet
het ondermengde verrotte Hout misfehien daar to e, om de
nattigheid, die door veel Regen veroorzaakt word, in te
zuigen?
De Gras-Mufcb integendeel zoekt op den grond in hecGras
een Bosje uit ¿ waar onder nog verdord Gras ftaat. Dit buigt
dezelve van boven tegen elkander,* en vlegt het dus in één,
dat het • een Verwulfzel word, hebbende van vooren maar
eene kleine Opening. In dit Verwulfzel word een Bed van
Veeren en Hairen gemaakt; het geen een Bewys van Gods
Voorzienigheid is , dat de kleinfte Vogeltjes naar evenredig-
heid de dikfte Neften maaken, om hunne Jongen dies te warmer
te houden.
De Wilde Gans broeid jiaare Eijers in groote Zeën en ftil-
ftaande Wateren, waar veel Riet waft. Ult dit Riet o f Biezeu
vlegt z y een dik N e ft, dat gelyk een Ko rf ’er uitziet, en
met het Water ryzen en daalen kan, zonder dat de Eijers ’er
eenige fchade van hebben.
De Ring-Duiven Bouwen vlakke Neften met weinig Kunft.
Mogelyk zyn de Neften daarom zo vlak, op dat de Jongen
hun Mift, dien zy in grooter meenigte als andere Vogels maaken,
zelven buiten het Neft werpen kunnen, want de oude
Ringel-Duiven ruimen het Neft niet ult, gelyk andere V o gels
doen, die beftendig hun Neft fchoon maaken.
Merkwaardig is integendeel het Neft van een Geelvink. Het
hangt aan een gevorkte Tak die buigzaam is , en zo wel van
boven als van onderen vry hangt. Dit Neft is uit veele
draden van Baft, dünne Wortelen, en lange Grasfteelen zeer
Konftig en fterk in elkander gevlogten , ja zelfs van boven
rondom met een Rand, als met een Zoom ingevat. Het zit
aan beide Enden van den gevorktenTak vaft,engelykt wel naar
een Ko rf met twee Handvatzels. De bovenfte Rand van het
Neft is wat inwaards gebogen, en dit verhinderd, dat de Eijers
by Stormwinden door het flingeren der Takken ’er uitvallen
können, fchoon ’er de Vogel niet op z it , en de Jongen houden
zig zo fterk aan deJVoezels vaft, dat zy door geen Beweeging
, hoeû*rK'âëzélve ook zyn mag, daar uit können
"gemngcrü wöfden.
Het fchynd mede niet zonder reeden te zyn, dat de Nagte-
gaalen in Haagen o f Heiningen en dik Kreupel-Bofch zeer
laag aan den Grond hun Neft maaken, namentlyk op dat de
Jongen,
Jongen, zo ras zy maar eenige.Veertjes bekomen, zelve uit
het Neft fluipen, en zig in de Bosfchaadjes 'Zouden können
verbergen , om dat, men deezen Vogel wegens zyn lieffelyke
Zang gretig opzoekt. Behalven dien hebben zy hun Neft
met Zo veel dot Loof bedekt en als mede bezet, dat men
moeite heeft, om hét zelve te vinderi.
By deeze Waarneemingen van de Heer Z o r n willen we
nog een paar voorbeelden voegen, van het geen geloofwaar-
dige Reizigers öpgemerkt hebben. Men heeft namentlyk in
Nigritiën een zeeker Zoort van groote Papegaaijen, welker Kop
bruin, maar de Bek, Hals, Lichaam en Pooten geel en groen
onder een gemengd zyn. Deeze Bouwen haar Neft met veel
Konft uit Riet en Jonge Takken van Boomen , welke zy-
.als een klomp te zaamen weeven, en het dus aan den uitterfte
Punt van .de Takken vaft hegten , dat het door den Wind
gins en weder flingeren kan,, alles met oogmérk om huhne
Eijers en Jongen voor de Slangen van dat Land in Veilig-
heid te ftellen, welke door hunne zwaarte niet op die dünne
Takjes kruipen kunnen.
Op dezelfde wyze maakt ook zeker Vogel aan de Senegal,
dien de Inwoonders Kubalot noemen , zyn N e ft, hangende
dien aan den Punt van eén beweeglyken Tak boven het Water
op, om voor de Aapen veilig te zyn , die, uit vreeze van in
het Water te vallen, zo verre niet ¿lauteren durven.
De Flamingos, zynde groote Vogels op de Amerikaanfthe Ey-
landen in geftälte gelyk aan de Reigers, en rood van koleur,
bouwen hun N e ft, terwyl zy in de Moerasfen woonen, an-
derhalve Voet boven het Water. De Bodem van het zelve is
tamelyk breed ; maar verder in de hoogte loopt het Neft pun-
tig toe. In deezen punt maakt de Vogel een Gat, en legd ’er
zyn Eijers in. Wanneer hy nu dezelve uitbroeid zo doet hy
zulks ftaande buiten het N e ft, en met den Aars het voor-
fchreeve Gat bedekkende.
Uit deeze veelderly en verfchillende Manieren der Neften
te bouwen moet men zekerlyk befluiten, dat de Vogels een
Zoort van Kennisfe bezitten, en offchoon zommigen dit»
flegts een Natuurdrift noemen, zo volgt nog daar niet uit dát
de Vogels by het maaken van hun Neft niet een Zoort van
overleg noodig hebben o f gebruiken. Hier toe komt nog,
dat ieder Zoort o f Geflagt van Vogelen de Neften op een-en
dezelve regtftondige wyze maakt, weetende daar mede altoos
ter regter tyd te beginnen, leggende gelyk reeds gezegd is het
Wyfje terftond een E y , zo ras het Neft gereed is. En genomen
eens dat de Vogel tot het maken van zyn Neft geen overleg
gebruikte, zo is het dog een Bewys van Gods Almagt en
Voorzorge, dat in de Vogels iets meer als eene bloote Werk-
tuigelyke Beweeging te kennen geeft.
Om nu ook nog iets weinigs van de Eijeren der Vogelen te
zeggen, zo onderfcheidzig ieder Geflagt omtrent het getal, de
groote, en de koleur van de Eijers, die zy leggen, zo dat
nienvan het E y des Kolibriets a f , (het geen niet grooter als
e en E r tis ) tot aan het Struis-Vogel E y toe, (waar toe men
twee Händen noodig heeft, om het te omfpannen) overai
byzondere Kenmerken in de koleur, punten, plekken en
groote vind. Men heeft dus niet alleen witte, maar ook geele,
blaauwe, groene, bruine, roodagtige, fwartagtige, afch-
graauwe, ligt en donker gekoleurde , eenverwige, gefpreji?
kelde, bonté en gepiekte Eijers, zo als zulks uit de Áf-
beeldingen te.zien is , die ’er de Heer K l e i n van gegeeven
heeft.
Gewoonlyker wyze broeijen de Vogels ieder hunne eigene
Eijers uit, dog zulks kan ook door andere Vogels gefchieden,
die even zo lang op de Eijers zitten. Ook heeft de Kunft
reeds voor lang Broey-Ovens tiitgedagt,Zo dat wy in Europa dit
Werk even zo goed können Verrigten, als de Eijer Üitbröei-
jers in Alkair: hier door vefvalt ondertusfchen de meening der
Ouden, welke het daar voor gehoüden hebben, datdelnbeel-
dings- o f Printverbeeldings-kragt van den ouden Vogel vereifcht
wierd, om aan het Jong in het Ey de gedaante te geeven :
Zeeker Perfoon, Janncquin genaamd, bragt eens uit Nigritii'n twee
Struis-Vogel Eijers naar Vrankryk mede, het eene daar van
was léedig gemaakt, om de Schaal dies te beter te bewaaren,
maar het andere was nog voi zynde in werk van Vlas gepakt.
Eenige dagen na zyne te rüg komft bemerkte I ly aan het
Vlas werk eenige beweeging, en daar na ziende vond Hy ,
dat een Jonge Struis-Vogel ’er uitfluipen wilde; dien hy vervolgens,
hielp, enagc Dagen lang met Gras by ’t Leeven on-
derhield. Waarfchynelyk heeft dit E y beftendig in eene maa-
11. D e e l .
tige Wärmte geleegen,; die genoegzaam was, om het Jong uit
te broeijen.
, Wat de Huisboudinge dër Vogelen aangaat, zo vind men ook
dies aangaande veele Merkwaárdigheden. Zommige Zaaken,
als het Neft te bouwen, Eijers te broeijen, Voedzel te haalen,
en de Jongen te voeren, verrigten by eenige Zoorten
het Manneke met het Wyfje te zaamen gemeènfchappelyk;
maar by andere Zoorten is die Arbeid zo Verdeeid, dat een
ieder weet, wat hy te doen heeft. Eenige Zoorten van Vo gelen
geeven aan de veelwyvery Plaats, andere integendeel
leeven gepaart te zaamen en neemen eene kuifche Egt waar.
Z y maaken hunne eige Neften fchoon, werpen ’er de Dooden
u i t , beftraffen de Krakeeiders onder de Jongen, en houden
goeden Tugt onder haare Krooft.
De meefte Vogelen ftryken, o f neemen groote Togten aan;
van ’t eene Land naar het andere verhuizende. Hier toe worden
zy voor een gedeelte door den Honger gedreeven , te weeten
, wanneer haar Voedzel in een zeker Land, waar zy zyn ;
verteerd is , en z y zig genoodzaakt vinden, zulks elders te
zoeken, voor een gedeelte is ook het Climaat o f de Lugtftreek
daar van een oorzaak, want wanneer het begind koud te worden.
zo zoeken zy een warmer Land op.
- Dit is de reeden, dat zommige Zoorten van Vogels voor
eenige Maanden uit nna Gézigt blyven, körnende naderhand ter
beftemder tyd wederom te rüg, hebbende zig geduurende dien
tyd in eën warmer Land opgehouden, zó als de Ojevaars ; o f
zig gelyk de Zwaluwen in het Riet en Biefen verfteeken ; of
ook zig gelyk andere Vogels in de Reeten der Steenrotzen,
en Spelonken verfchuilen, en zonder Voedzel leeven, tot dat
het wederom begind warm te worden. Deeze Togten der
Vogels gefchieden niet op eenderley wyze , want fcomraige
Vogels vliegen enkeld weg, andere trekken by gantfehe zwer-
men heen; en om zulks dies te geregelder te doen, zo Verza-
melen zy zieh met elkander eerft op een algemeene Plaats van
Byéénkomft, welke hun o f de Natuur ingeeft, o f dien zyo p
hunne wyze onderling bepaalen, en dan trekken zy te zaamen
voort.
Het is mede bekend, dat veele Zoorten van Vogels zig
onder elkander befchutten, o f zo ’er Twift onder haar ontftaat
zy elkander Verdedigen, en ’er eene gemeene Zaak van maaken.
Zo is ons eene Merkwaardige Gefchiedenis van Ojevaars bekend
, die zig waarfchynelyk-Egcbreukshalve toegedragen heefc,
alzo deeze Vogels zulks niet onder hun dulden. Z y vèrga-
derden z ig , namentlyk omtrent alle Ojevaars uit de geheele
Buurt, en lieten zig ter tyd, dat de Zon ftont onder te gaan,
op een Weiland neder, het geen door een Sloot, die omtrent
acht Voet breed was, van een ander, daar naaftgeleegen ftuk
Lands afgefcheiden was. Deeze Ojevaars ftapten dan eens
troepsgewyze, dkn afzonderlyk op het Land gints en weder;
op het andere ftuk Land integendeel, aan de overzyde van
de Sloot, bevond zig in een taamelyk verre afftand een enkelde
Ojevaar, die, als gantfeh verlaaten, maar, weinige Rippen
gints en herwaards deed. Zo ras nu de Zon was onder-
gegaan, dat men zyn Ring niet meer zien kon, zo vertieften
zig alle Ojevaars van het eerfte Land, en vielen verwoed op den
eenen afgezonderden Ojevaar aan, en plukten hem zodanig,
dat ’er geen ftuk aan hem bleef, waar op zy na een groot ge-
klapper alle voörtvloogen, wordende van dien Ojevaar de
Vederen en verfcheurde ftukken en Beenderen gevonden. Het
fchynt in der daad als o f deeze te zamenkomft òndér elkander
opgeftemd geweeft was, en dat die eene Misdadiger zyn Nöod-
lot geweeten heeft, en hoe dat over hem een ftraf Halsregt
ftond gehouden te worden.
Maar hoe kunnen wy zulke Gefchiedenisfen üit een bloote
Natuurdrift verklaaren ?
Evenzo wonderbaar is ook de Stem en het Gtzang van de
Vogels, en 'er fchynt niets by hun willèkeuriger te zyn, als
dit, want zy veränderen hunne gèwoone Zangwyzen met luftige
en fnaakfe draaijen. Z y körten zulks af-, o f verlengen liet
Gezang, en leeren van andere Vogelen andere Toonen. ’Er
moot by hun noodwendlg een Muiikaa! Gehoor, en een Vermögen
om de klanken te onderfcheiden, plaats hebben ; wy
zien ten minften niet, hoe men hun Gezahg, zonder zulks
toe te geeven verkläaren kan. Want zal dit alles werktui-
gelyk toegaan | zo fcheelt ’er niet veel aan, om het Vermögen
van denken, mede aan eene werktuigelyke kragt toe te fchryven.
. K De