Dog wy laatcn deeze Zaak yaaren en wenden ons tot de
Verhandeling van dat, wat men in deeze lnleidinge met regt
van ons eifcht. Namendyk::
Hoe worden de Vicmoctige Dieren verdeeld ?
De Menfch behoord zonder tegenfpraak tot het Ryk det
Dieren; en wel tot de Bende der Viervoetige Land-Dieren,
want indien hy van der Jeugd af aan in de Wildemisfen en
Wouden opwies, zo zou by van gelyken op vier Voeten loo-
pen, (de Armen en Händen als Voeten gebruikende) en
zig voorts gedraagen gelyk andere Land-Dieren doen, zo dat
men geen ondericheid befpeuren zoude, indien in hem geen
Ziel waare, die verre boven de Zielen van andere Dieren ver-
heeven is en tot vemuftige Handelwyzen eene ingefchaape
Bekwaämheidheeft, waartoeop dengantfehen Aardbodem geen
ander Dier bekwaam gevonden word.
Deeze verheve Staat van den Menfch is Reden genoeg,
waarom wy hem liever van de Clasfe der Dieren geheel af-
zonderen, als dat wy hem onder de Dieren den eerften Rang
en Plaats geven zouden, want hy is van God tot een Heer
over alle Dieren gefchaapen, en draagt in zig een verheeven
Merkteeken van zynen aanzieuclykcx» oorfr *oafc <>» «Jtmnn-
tende bepaaling.
Spreekende dus van de Rangfchikkinge der Land-Dieren,
zo doen wy zulks met uitzondering van den Menfch, ook
erkennen wy niet zulke Dieren tot deeze Clasfe, die zig maar
zomwyleh op het Land ophouden, want zommige van dezelve,
die zig veel aan den Oever der Zee ophouden, zyn reeds, volgens
de fchikkinge der Plaaten, tot de Visfchen geteld, en de ovenge
worden onder de Tweeflagtige Dieren geplaatft, te meer, om
dat deeze laatfte hunne Jongen niet levendig ter Waereld bren-
gen, o f ze aan Borften zoogen; maar voor het meefte gedeelte
Eijers leggen, en offchoon de Walvisfchen in dit Stuk met
de Land-Dieren overeen komen, zo hebben w y dog in de
lnleidinge tot de Visfchen gezegd, waarom wy ze in dit Werk
onder de Visfchen en niet met den Heer L i n n ä u s onder de
levendig Baarende en Zoogende Land-Dieren geteld hebben.
Aangaande dan hunne Verdeeling, zo hebben de Oudfte
Schryvers zulks naar de Pooten ingerigt, maakende twee
Hoofd- Clasfen.
I. Die met Hoeven.
II. Die met Fingers o f Teenen voorzien zyn.
De Eerße Clasfe wierd weder afgedeeld in zulke , die on-
g-kliefde Hoeven hebben,. en in andere welker Hoeven ge-
lpleeten zyn.
T o t het eerße flag telde men de Paarden , Ezelst Zebra,
enz.
T o t het tweede flag alle overige Dieren, egter met deeze
Onder-Verdeeling, dat men het getal der Afdeelingen hunner
Hoeven , het zy twe e , drie, vier, o f v y f telde, en we-
derom; o f zy Hoorens (enkelde o f getakte) hebben o f niet,
en dan, o f z y herkaauwen o f niet.
De Gehoomde, welker Hoorens enkeld en hol zyn, en die
te gelyk herkaauwen zyn de Runderen en Osfen, Schaapen,
Bokken en Geiten: die, welker Hoorens digt en getakt zyn,
zyn de Harte Beeilen en Eland-Dieren.
Onder de Ongehoomde, die niet herkaauwen behoorden de
Zwynen, waar op nog de Dieren met drie Afdeelingen der
Hoeven, als de Rhinoceros,
Met vier Hoeven, als het Nyl-Paard, (waar van wy reeds
iets by de Visfchen gezegd hebben
Met v y f HoeVen, als de Olyphänt, volgden.
De Tweede Clasfe beftond by h'un uit enkel Dieren met
Vingers o f Teenen, het z y , zy ’er x , 2 , 3 , 4 o f 5. hadden.
Met een Vinger aan de voorile P o o t, de witte Mieren-
Eeter.
Met twee Vingers. De Kameel.
Met drie Vingers. De Luiaard en Mieren -Ecter.
Met vier Vingers. De Armadill en Konyn.
Met v y f Vingers alle de overige , als de Haazen, Eek-
Hoorens, Rotten, Mollen, Vleer-Muizen, Wezels, Egels,
Honden, Wolven, Vosfen, Katten, Panthers, Xygers,
Leeuwen, Beeren, Aapen, enz.
Aan deeze Dieren gaf men egter nog eenige Onder-Deeling
uit hoofden van het onderfcheid hunner Schilden, Sceekels,
Hairen, Staarten, Baarden o f dergelyke Byzonderheden.
Hier by kwam nog een Vak van zulke Dieren, welker Pooten
Vinnen hebben, o f die in het Water gaan, als Otters,
Beevers, Zee-Kalvers en Zoortgelyke, waar van wy reeds
voor «ob godooite in .de lnleidinge tot de Visfchen gefprooken
hebben.
Niettegenftaande nu deeze Verdeeling tamelyk bevattelyk
was, zo .heeft dog de Ridder L i n n ^ u s het geheele Ryk der
Dieren uit een gantfeh ander Oog-Punt befchouwd, en die
geheele Ordening anders gefchikt, neemende de Kenmerken
van het Gebit, waar door een groote Verandering in de Rangfchikkinge
ontftond.
Indien w y nu den Menfch van de Land - Dieren afzonderen,
desgelyksook de Dieren met Vin-Pooten, eh de Dolphynen
en Walvisfchen, zo zoude ons de volgende Rangfchikkinge,
die eertyds van den Heer L i n n ® u s gemaakt is , het befte
bebaagen, ten minften gelooven w y , dat die voor een beginnend
Liefhebber het vatbaarfte van allen is.
1 .) Dieren met Menfchen Gebit, onder en boven vier Sny-
Tanden. Als de Aapen, Meer-Katten en Lpiaard.
2.) Roof-Dieren met Honde Gebit, zes körte en twee lange
Tanden, als deLeeuw, T yger, Lo s, Kat, Marter,
Weze l, Beer, Hond, Veelvraat, Das, Egel, M o l, enz.
3^) Dieren met lange Kakebeenen zonder Tanden, als de
Mieren-Eter.
4.) Knabbelende Dieren met Ratte Gebit, twee Voortan-
den, als het Stekel-Varken, Eekhoorn, de Haas, Be-
v er, Muis, Beurs-Rott, enz.
5 .) Laftdragende Dieren met Paarde-Gebit, verfcheide
onregelmatig ftaande Tanden, als de Olyphant, Rhinoceros,
Paard en Zwyn.
6.) Herkaauwende Dieren, onder zes o f agt voorite Tanden,
boven geen, als de Kemel, het Hart, de Bok,
het Schäap, de O s , enz.
W y bekennen ondertusfehen openhartig , dat wy deeze
Verdeelinge, die nog zeer gebrekkelyk is, even zo min wee-
ten te verbeeteren als andere Natuur-Onderzoekers, die daar
mede beezig geweeft zyn (a a ) . Want meri behoorde eerft
alle Zoorten van Dieren uit de geheele Waereld by elkander
te hebben, om ze in eene volmaakte Rangfchikkinge te bren-
gen* En waar zal men ooit dergelyk Kabinet vinden ? Men
kan het by gevolg by een Natuür^Onderzoeker nooit voor
een Misflaghouden, wanneer hy de Rangfchikkinge niet vol-
komen treft, veel meer ftrekt het tot Eere van onze Eeuw ,
dat die Geleerde Mannen het reeds Zo verre gebragt, en Voor
ons een zo groot Ligt opgeftooken hebben.
Zoude
(aa) Wy-, voor ons, houden alle Veränderungen, die de L i n n ä u s naderhand geftadig in zyn Zamenßel gemaakt beeft, (omdat
by de Gefasten der Dieren ieder keer uit een ander Oog-Punt befcbouwde) nog voor geene Verbeeteringen, en zien de Rangfchikkinge zo lange
voor iets willekeurigs aan, zo lang ’er zig by ieder Zamenßel nog wigtige zwaarigheden op doen, waar van men zelfs de twaalfde Uitgaave van
het Zamenßel van den zo evengenoemden Vermoor den en Geleerden Scbryver niet vryfpreeben kan, feboon alle Natuur-Onderzoekers reeden beb-
bei, dien Heer voor zyne ongeloovelyke Monte en byzondete Naauwkeurigbeid Dank te betuigen , en zyn Werk als een groot Cefcbenk
aan te zien.