( 2 8 )
Ge was o f Alcyonium gehouden heeft, dat zig by Toeval aan ontftaat, en verder niete te beduiden heeft; maar hoe kan
deezen Hoorn zoude gehegt hebben. Ingeval zig iemand een uitfchuimend Vogt van overvloedig voedzel, dat, zoo
verwonderd, hoe deeze Teelt te gelyk buiten den Hoorn,- ras het uit de Vaaten zypert, en geen vafte regel van
o f buiten de eigentlyke Moeder zoude kunnen wasfen, die wasdom meer h e e ft, zoodanige bepaalde Figuuren, en gemoet
flegts aan het Zaad der Kikvorfchen denken, om zig daantens aanneemen , als wy in ieder Blaasje befpeuren ?
deezen twyfel te beneemen. Ondertusfchen hebben niet Deeze zwarigheid alleen is voor ons voldoende Rede {jealle
Hoorns eenerley T e e lt , want wy vinden Teelt van al- noeg, om in dit geval het gevoelen van den Schryver met
lerley gedaante, gelyk wy nu zien zullen. te omhelfen.
Ftg. 5. W y hebben namentlyk, tot meerder opheldering
van de voorgaande A f beelding nog deeze en de navolgende
Teelt daarby gevoegd. Wat deezen Hoorn aangaat, zoo
word die de getakte Fledermuis genaamd, die wegens de wilde
tekening dien Naam verkregen h e eft, om dat die met de
Vlerken der Vleermuifen eenige overeenkomft fchynt te hebben.
Men noemd ondertusfchen deezen Hoorn getakt, de-
wyl de Gieren boven op den Rand eenige ipitze uitfteek-
zels hebben. Edog wy letten tegenwooraig voornamentlyk
op de Teelt, die by Rumpb den Naam van Melicera o f Faoago
draagt. Plin'ms heeft reeds zoodanige Teelt van Hoorns op*
gemerkt, en ze met de Schilien van Wikken vergeleeken,
gevende aan de Hoorns, die met zulken Teelt voorzien zyn,
den Naam van Melicembalis. Het beftaat eigentlyk in een.
Schuim, o f veel meer in verfcheide aan elkander gewasfe
Blaadjes, die verfcheide Liniamenten , en aan de onderfte
zyde een kleine opening hebbem Wanneer men dit Weef-
zel nog verfch aan de Hoorns vind, het welk maar in ze-
kere Jaargetyden, als in Mey en O&ober gefchied, zo zien
’er de Blaasjes helder en doorfchynende uit, en zyn gelyk
de bydatides o f Waterblaasjes by de Dieren met een witagtig
vogt aangevuld. Maar zoo ras die Blaasjes verdrogen, worden
ze g ee l, en pergamentagtig, zeer veel na een tros
druiven o f bellen gelykende.
Wel is waar, dat Rumpb deeze Faoago voor geen Teelt o f
Eijerftok houd, denkende, dat het een fpinfel o f fchuimend
weefzel van de Siek i s , dat uit een overvloedig voedzel
Fig. 6. Men vind 00k de gemeene Kink-Hoorns dikwils
met een zoodanige Teelt bezet; gelyk men uit de A f beelding
van deezen gemeenen Kink-Hoorn zien kan, dergely-
ken men zeer veel in de Noord-Zee en aan het Strand van
Ameland vind. De Schaal is van buiten gerimpeld en blaauw
van koleur, maar van binnen blaauwagtig wit. Wat- nu de
Teelt van deezen Hoorn aangaat, zoo wora die byPlinius even
aldus befchreeven, als die, welke wy in de voorgaande Af-
beelding gezien hebben, en wy hebben met deezen Hoorn
00k wel zoodanige Teelt bekomen, welker Blaasjes de gedaante
van Er ten hadden, dog meer van die Tee lt, die hier
Afgebeeld is , en veel verfchila, want hetis een dunbladerige
vliesagtigcftoffe, die met veele Gieren omloopt, en beneden
aan een fmalle Snoer te zamen koomt. Deeze Gieren gelyk
zynde aan Kronkeldarmen, hebben van weerkanten eene
ontelbaare meenigte van gaatjes, die niet doorgeboord zyn ,
o f veel meer van groeven, waar mede ze rykelyk bezet
zyn. Het is waarfthynelyk dat ieder Geflagt van Hoorns,
en mogelyk 00k ieder zoort zyn eigen afzonderlyk gemaakte
Teelt heeft, want onder de Wellen o f Tooten vind men
een zoo rt, wier Teelt aan lange Franjes z i t , en die even
zoo wel kan gegeten worden, als andere Eijerneften o f Ei-
jerftokken van Hoorns, en als de Kuit der Visfen. Edog
men moet zig hier maar met gislingen behelpen, want bet
ftuk van de voortteeling der Hoorns heeft nog vry meer
opheldering noodig, als men tot hier toe heeft kunnen ver-
krygen.
Het is gemeg tot Opheldering der A f beeldingen. W y hebben Fabel aanleiding gegeven, als o f uit deeze Schaalen de Eengelegenheid
gehad, iets van alle Geflagten te zeggen, uitge- den en Rotganfen wiesfen. Men noemd ze Langhallenj,
nomen van de Pypen, (Solenes mivalvi) uit de Orde der terwyl ze met een lange leederagtige Pees aan de Paalen 01
Eenfchaalige, van de Goot Doubletten, ( Solms bivalvi') tlitde Scheepen zieh trosgewyze vaftzetten, en zig aldaar zoo lterK
Orde der Dubbelfchaalige, en eindelyk 00k niet van de vermeerderen, 'dat ze de Scheepen in het zeilen nmderiyK
Veelfchaalige. Om egter 00k van deeze kortelyk iets te zyn.
gewagen, zoo beftaan de Pypen, in ho lle , min ofte meer .
gedraaide kokers van allerhande groote, die men zig zonder Ten Befluiten merken wy flegts aan, dat w y door oeeze
A f beelding wel voorftellen, e n , zo ras men ze z ie t, ligt körte Befchryvinge geloQven . aan ons Oogmeric voidaante
•kennen kan. u J- Sen legelyk v r y , de Hoorns en Schulpen
in meer Geflagten te verdeelen, hun een andere Rang-
T o t dit Geflagt behooren de lange Osfedarmen, de Venus- fchikkinge te geven, en met andere Naamen te benoemen,
febaften de Hoomßangen, de groote en kleine Elepbants Tan- want.wy hebben niets anders willen doen, als te toonen, hoe
den en* veele andere kokervormige Huisjes. T o t de dubbel- andere de Hoorns en fchulpen verdeelen, en welke Naamen
fcbaaUge Pypen o f Goot-Doubletten behooren de Mesfcbeeden, zy hun geven. Zyn zoo wel de Verdeelingen als Naamen
Poolfe Zabels, de eigentlyke zoogenaamde Goot-Doubletten, de niet regt, zoo komt ons de Schuld daar van niet to e , dit
Eende-Bekken, eeumige Gaapers, Pholaden, Board-Knypers, Zee- egter kunnen wy zeggen, dat w y verfcheide Schryverenon-
Penzeelen, en dergelyke. derling vergelykende, de befte Verdeeling en de gebruikelykfle
Naamen uitgezogt hebben, om niet wydloopig, en
Belangende eindelyk de Orde der Veelfchaalige, zoo be- by deeze nog onvoltooide Weetenfchapegter zoo veel mogelyk
ftaan deeze uit veele te zamengeftelde Bladeren, in welker voldoende te zyn. Zeeker is het ondertusfchen, dat hier
midden een Dier woond, dat een Tros met veele Voeten omtrent nog veel in de Natuur verborgen i s , en dat een
o f Armen uitfteekt, en waar mede het zyn Voedzel naar Liefhebber, fchoon hy zig veele Jaaren in de Natuurlyke
zig haald. Men heeft daar onder de Zee-Tulpen ( balani . Hiftorie geoeffend heeft, zig nog ten laatften niet behoefd
marini') die rood, o f w it, en zomtyds 00k groen z y n , en te fchaamen , om te belyden, dat hy nog geduurig iets
o f enkeld, o f in meenigte, aan Klippen, Scheepen, Paalen, nieuws daar in leeren kan, o f dat hem niet alles bekend is.
op den Rüg van de Schildpadden en Kreeften, op Klipklev
e r s , op andere groote en kleine Hoorns en Schulpen, ja Wie luft heeft, breedvoeriger Befchryvmgen te leezen,
zelfs onder elkander, op de grootften onder hun, vaftzitten. die raadpleege met de in den beginne aangehaalde Schryver
e n , en met de A f beeldingen die zy by hunne Werken,
Verder behooren daar toe de Myters, zynde eenByzoort zoo wel met als zonder koleuren, gevoegd hebben.
van de Tulpen, en dan de Langbalfen o f Concbee anatifera.
Deeze laatfte zyn blaauwagtig, beftaan uit Schaalen, en het W v zullen ondertusfchen tot de Befchryvinge der Papillons
D ier , het geen tot verkryging van zyn Voedzel even 00k o f Vlinders overgaan , en de van ons eens vooral bepaalde
gelyk de andere een veeragtige Tros uitfteekt, heeft tot de Ordere volgen.
I N L E I D I N G
I N L E I D I N G
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
K A P E L L E N .
ä N D E R de Infekten zyn de Kapellen o f Pa-
pillons, zo als de Franfchen die noemen,
voor het 00g de fraaiften, makende op zig
■ zelve een byzondere rangfchikking uit. Men
1 noemt namentlyk zodanige Diertjes Infekten,
! welker Ligchaamen door zekere Infneeden,
Kerven o f Ringen afgedeeld z y n , en men
zegt van hun, dat ze nog Beenderen nog Bloed hebben. Oü-
dertuflehen zyn niet alle Infekten op diergelyke wyze Gekor-
ven of door Ringen afgedeeld, ja by zommige ontmoetmen
naauwelyks eenige Kerven; aangaande het andere., zo is ’t
wel waar, dat zy geene zulke harde vafte Beenderen als andere
Dieren hebben, dog men kan egter met lochenen, dat
ze naar evenredigheid van hun teder Ligchaam, verfcheide
vafte deelen hebben, als Vliezen, Vaten, Zenuuwen, Pee-
zen o f diergelyke, het geen by hun even is , .en eenigermaate
die-dienften doet, .als by grootere Dieren de Beenderen, want
zonder eenige vafte deelen zou hun Ligchaam zig nooit op-
gerigt o f ftaande kunnen houden, ten.nünften is de hoorn*
agtige Huid van veelen dus gefchikt, dat de binnenfte weeke
deelen in hunne lagen gehouden worden. Even het zelfde
heeft men 00k te oordeelen ten opzigte van het Bloed. De
meefte Infekten hebben wel is waar gemeenjyk geen rood
Bloed, ten waare zy toevallig iets uit andere Dieren gezogen
hadden , maar daarentegen is het Levensvogt, dat in deeze
diertjes gevonden word het zelve, als het Bloed by andere
dieren, ofichoön hec ZOndcrkolcurio, m m m - r a t Iret rrjyo
gt, dat in het Bloed is , o f met eenige andere vloeibaare
ftoffe overeenkdmti
Belangende de verdeelinge van. het geheele h ö r aller Infekten
> zo maakt de vermaarde Ridder Unnaus ae volgende
rangfehikkingen, die noemende.
1 ) Coleoptera, Schildvleugeüge, welker Vleugelen geheel be-
dekt zyn, daartoe behooren de Tonen, Scbanebyters en Sprink-
baanen.
2 ) Hemiptera, Halffcbildige, welker Vleugelen maar half
bedekt zyn, als de Weegluifen, Scbuimwormen en Platluifen.
3 ) Neuroptera, Peesvleugelige, welker Vleugelen Aderen
hebben, als de Fliegen en Watemympben.
■ 4 ) Lepidoptera, Donsvleugelige, diedubbelde Vleugelen hebben,
als de Kapellen.
5 ) Hymenoptera, FliesvleugeUge , welker Vleugelen vliesag-
tig z yn, als de Wespen, Byen en Mieren.
,6 ) Diptera , Tmeevleugelige, die twee Vleugelen hebben,
als de Horzels, Fliegen, Muggen en Maden.
7 ) Aptera, ongeoleugelde, die geheel geen Vleugelen hebben,
als Luifen, Flooijen, Zeugen, o f Ptjfebedden, Veelvoeten,
Spinnen, Scorpioenen en Kreeften, van welke laatfte inhetver-
volg in dit werk eenige Afbeeldingen zullen gegeven worden.
W y maaken dan een begin met de Kapellen; men noemd
ze zederd längen tyd Papillons in Vrankryk, en Zomeroogels in
Duitfcbland, en plagt ze al van ouds in twee Claflen te verdeelen,
als in Dag-Kapellen en Nagt-Kapellen, waar van de
eerfte Vlinders en de laatfte Uylen genaamd worden. Dus
heeft reeds Aldrovandus de Verdeeling gemaakt, dog zo , dat
ieder Clafle wederom in de groote, middelmadge en kleinfte
zoorten verdeeld wierd. Jonflon en Moufet hebben de Rang-
fchikkinge even op dezelfde wyze gevolgt.
De onvermoeide Waarneemingen ondertuflehen, welke
wy aan den grooten Franfchen Natuurkenner de Reaumur t e
danken hebben, gaven tot zulke Ontdekkingen gelegenheit,
waar uit men den Aart van ieder Geflagt naauwkeuriger leer-
de kennen, en de Duitfche Reaumur, namentlyk de Heer RS-
fel van Rojenbof,.g a f volgens zyne eige waarneemingen, ge-
kouleurde Plaaten met hunne Befchryvinge in, het licht, die
van verfcheide Infekten, maar voornamentlyk 00k van de
Kapellen handelden.
Met zoude geheel overtollig , en. eene onverfchoonelyke
wydlopigheid zyn, wanneer wy aanhaalen wilden, wat de zo
even genoemde Schryvers ontdekt, en waarvan zy närigt gegeven
hebben, want hunne fraaije en uitvoerige Werken zyn
in ieders handen, en kunnen van elk doorbladert worden.
W y denken by gevolg maar met weinige woorden te zeggen,
-wat een verzamelaar nootzakelyk dient te weeten, en waarop
hy naaeniaiKtmAm zig zcive in de leennis deezer Dieren
voort te helpen, byzonder wanneer hy 00k nog met andere
Schryvers als Maipigbi, Swammerdain , Goedart, Frifcb, Me-
riaan en VAdmiral raadpleegd.
Aangaande de Rangfchikkinge dan deezer Diertjes zo moet
men met de Heer Lirmeeus drie Afdeeiingen maaken. T o t de
eerfle behooren alleen de Dag-Kapellen, die eigentlyk Vlinders
Papillons ( Papilio) genaamd worden. T o t de tvieede Afdee-
linge worden maar zulke gebragt, die .flegts ’savonds en
’s morgens in de fchemering vliegen. Unnaus noemd deeze
Sphinxen o f Avond- Kapellen, en de Kapellen van deeze Afdee-
linge, die maar in weinig zoorten beftaan, worden van Rsfel.
tot de Clafle der Nagt-Rapellen gerekend. De derde Afdee-
ling beftaat in de eigentlyke Nagt-Kapellen, deeze Afdeeling is
de grootfte in getal, eh men noemt die Phalena, by ons
Uylen.
Om nu deeze Afdeeiingen te onderfcheiden, zo neemt men
de Sprieten of.Gevoel-Hoorns tot een vaft en.beftendigkert-
merkaan. Want de Dag-Kapellen hebben alle lange en dünne
Sprieten, die boven aan het einde dik zyn, en daar iets gelyk
een knods hebben. Men zie tot opheldering dezer Sprieten
Tab. C. fig. 2.
De Kapellen van de tmeede Afdeelinge, die maar’savonds
en ’s morgens vliegen, hebben Sprieten, die in het midden
dik, maar digt aan het Hoofd, alsmede aan het uiterfte eind
dun zyn. De Sprieten van de Nagt-Kapellen eindelyk zyn
digt aan het Hoofd dik en breed, en lopen fpits uit. Men.z'o
Plaat