C h riftia n . J a n itrg er m t na&.jnnaritr.
word van veelen voor vergiftig gehoudeö. Op Ket Voorhoofd
zic een lange Punt gelyk een Hoorn, en de Oogen ftaan hoog
aan den Rand. De -Mond zit zeer laag en maakt een halve
Boog. De Huid is hard ¡> en eenigermaate gelykende aan die
der Kröp-Visfchen. Op den Rüg zitten een paar Vinnen,
ep aan het eiride van de zyden, die in een vlakte naaft het
Lichaam uitloopen, ziet men nog eenige lange Vinnen zitten.
Het Onderlyf is vlak, van koleur witagtig graauw, en aan
weerskanten met vier Vinnen voorzien. Het voorfte gedeelte
van het Lichaam is tot op de helft toe breed, en maakt met
het puntig Voorhoofds-Been een driehoek uit. Het Agterlyf
tot aan den Staart loopt final eh puntig toe.
Fig. 3. Onder de ffleenigvüldige Zoörten van Roof-Visfchen
worden ’er dagelyks nog gevonden ; die men by de Oude
Schryvers niet aangeteekend vind, eh wy vermoeden, dat de-
tegenwoordige, die men hier afgebeeld ziet, een van de zulke
is , waarom wy denzelven iets wydloopiger befchryven willen.
Zyne Gedaante komt zeer met dien van den Orbis overddn,
zynde zeer dik van L y f , en langwerpig driekantig. De Huid
is hard , als droog Rerkement, en te gelyk ruw om aan te
voelen, door dien groote meenigte van fyne Steekeltjes op
de wyze als by de ßrandneetels deszelfs Oppervlakte bedekken.
Terftond agter de zogenaamde Vis-Ooren o f Kieuwen ziet
men aan weerskanten een fpleet, zo als by de Krop-Visfchen,
dienende tot ademhaalinge, weshalven wy deezen Vifch 00k
tot dat Geflagt reekenen. Boven op den Kop zitten v y f
Straalen van Vinnen, die in een Punt te zaam gegroeid zyn,
en te zaamen een Hoorn uitmaaken, maar naar onderen toe
breed uit elkander loopen, zitcende vervolgens door een langwerpig
en plat Vlies aan de Rüg-Vinnen vaft. De Rüg-Vinnen
zyn lang, beftaan uit tien Straalen , en befiaan den ge-
heelen fcherpkantigen Rüg. De Staart-Vinnen zyn niet ge-
fpleeten, en hebben zeven Straalen agter welke terftond de
Aars-Vinnen volgen, die aan een uitfteekzel van den Staart
fchynen vaftgegroeid te zyn. Aan de Borft o f Buik zitten nog
een paar kleine Vinnen. De Mond is groot, hebbende in
beide Kaaks-Beenderen een dubbelde regel van lange en
fcherpe Tanden, agter welke men nog een groote meenigte
fcherpe punten aan het Verhemelte, zo wel onder als boven,
ziet zitten. De koleur van de Huid is g e e l, en overal tot
bver de Vinnen heen met lange zwarte Slange-ftreepen bezet,
de Oogen zyn tamelyk groot, en van hunnen omtrek fchieten
overal zwarte Straalen over de Huid heen , het geen eene
fraaije Vertooning maakt.
Deeze Vifch boud zig by de Antillifcbe Eilanden op, en ge-
neerd zig van jonge Visjes. Zommige zyn over het geheele
Lichaam bloedrood.
Fig. 4, In deeze Figuur ziet men een Hoorn afgebeeld,
welke zeekere Vifch voor aan hetHoofddraagt en het geen ge-
meenelyk, fchoon ten onregte, het Zwaard van den Zwaard-
Vifch genoemd word. Het is eigentlyk de getande Hoorn van
de Zaag-Vis, die Prißis genaamd word, en mhde onder het
Geflagt der Roof-Visfchen, bekend onder den Naam van
Haay t o f Squalus , behoord. De Zwaard - Pifcb integendeel
word Gladius genaamd, en ftaat by L i n n ä u s onder een
ander Geflagt, dat by hem den Naam van Xipbias voerd, zynde
00k het Zwaard van den zo even genoemde Zwaard-Vifch
merkelyk onderfcheiden van de hier afgebeelde Zaag van den
Zaag-Vifch; want deeze Zaag zit voor aan het .Voorhoofd, en
is aan weerszyden getand, maar het Zwaard van de Xipbias is
een lang uitfteekzel van het bovenfte Kakebeen o f Snuit, hec
geen drie o f vier Voet lang over het onderfte Kaakebeen als
een latjge Dolk, o f tweefnydend Zwaart uitfchiet, en niet
getand, maar glad is.
Spreekende dus van dien Vifch, waar van de hier afgebeel-
den Hoorn is , zo behoord die onder de Roof-Visfchen, welker
lengte veeltyds 16 tot 20 Voet bedraagd, en die zig aan
de grootfte Walvisfchen waagen, door dien zy met een fnelle
vlugt onder haar heen fchieten, en hun met dezen getänden
Hoorn het L y f van onderen ophaalen. De Huid van. deeze
Vifch is, gelyk aan alle Haay-Visfchen ruig, graauw van koleur,
en aan den Buik iets witagtig. Hy heeft zeven fterke
breede Vinnen, namentlyk.een op den Rü g, een digt aan den
Staart, en dan aan ieder zyden twee, eneen aan de Staart zelfs.
De Kop is groot, breed, en aanzienelyk, . de Harsfen-Pan
is van ongemeene dikte, en aan dezelve-zit die Hoorn voor-
waarts regt uitgegroeid, zö dat de Tanden aan weerskanten
ftaan. De Mona ftaat zö als. aan de Haaijen diep naar be-
needen. De Oogen zyn groot, en digt aan dezelve ftaan de
Snuifgaaten, door welke de Visich het ingezooge Water mdc
groot geweld uitfpuit. .
De Zaag , die men hier verbeeld ziet, is van een Jongge-
boore Visje. De bovenfte vlakte van dezön getänden Hoorn
is donker graauw, en de onderfte zyde geelagtig wit. In het
midden is deeze Hoorn verheeven in twee breede ftreeken.
De Tanden zyn lang, zeer fcherp en puntig, en ftaan altyd
regt tegens elkander over. Aan ieder zyde zitten 28. Tanden,
zodanig tusfchen de bovenfte en onderfte Huid in byzondere
Beenagtige holligheden, als de Houw- o f Slag-Tanden in hec
Bekkeneel van de wilde Zwynen.
Wy btÄitten een- diergelyken Hhr>m, die over de drie Voet
lang en een halve Vo et breed is, en welker Tanden een Duim
breed z yn, dogmen vind ’e r, die nog grooterzyn, en weiniger
Tanden hebben O ) .
Deeze Visfchen onthouden zig veel in de Amerihmfche Wateten
en omtrent de •Antillifcbe Eilanden, van waar zy zig naar
het Noorden wenden, om de Noord-Kapers en Wal-Visfcheii
op te zoeken, fchoon 00k deeze laatftgenoemde Visfchen
veeltyds tot aan de gezegde Eylanden nederzakken.
T A B .
■ * 1‘ l\/fen liee^ 00^ Visfchen die in plaats van een
jLVX Mond,eenKokervormigeZuig-Tromphebben,
wordende dat Geflagt van de Heer L i n n ä u s Syngnatus genoemd.
Men heeft daar van veele Zoorten, dog zy komen
voor het meefte gedeelte daar in met elkander over&n dat zy
lang en final zyn, könnende zommige de lengte van drie Voe-
ten haalen, zonder meer als twee duim dik te z yn, behalven
dien is haar Lichaam doorgaans kantig.
De tegenswoordige is de Syngnatus Opbidion ofde Zee* Adder van
den Heer L i n n z j u s en word 00k wel Naald-Vifcb genaamd,
H. m
dog is die Zoort van die Naald- Visfchen wel te onderfcheideö >
waar van wy ’er een op Tab. H. III. Fig. 2. vertoond en
befchreeven hebben.
Deeze Vifch heeft alleen maar Vinnen op den Rüg, dog
deeze hebben meer als dertig Straalen, en voorts ziet men
geene Vinnen, 00k gaat de Staart .niet eens in een Vin uit,
loopende veel meer de Ruggraad aldaar met een fcherpe Punt
toe. Het voorfte Lichaam van den Kop tot aan het midden,
alwaar men den Aars van den Vifch z ie t, is zeskantig, van
daar is de Vifch ter lengte van omtrent drie Duim Vierkant,
en
( r ) Daar is een groot verfcbil in bet getal der Tanden, en termyl deeze Tanden niet-door lengte van tyd vermeerderen, maar terßond
by de Jonge Visfchen reeds hun beflemd getal hebben, zo gelooven wy y dat V zo veel verfcbillende Zoorten van deezen Vifcb zyn y
als ’er verfcbillende Hoorens gevonden worden. Wy hebben namentlyk Hoorens van drie Voet lang gezien, waar van dè eene maar elf y
en de andere vyf en-twintig Tanden aan ieder zyde bad, vervolgens nog andere Hoomsy met 16 , 18 , en meer Tanden, en omtrent de
Tanden hebben wy waargenonien y dat zy, aan zommige Hoorns plat en breed, en aan andere dik en rond waren y bit geen wy omnogelyk
voor een Toeval of bloote Afwyking bouden binnen.