De tweede Clafle , beftaande nit zulke Zee-Appels, welker
agterfte onder is, moeft in twee Hoofdfoorten afgedeelt
worden. De eerfte foort draagt den anus in o f by den rand,
en den mond in het middelpunt, en de andere foort den anus
in den rand, cn den mond buiten het middelpunt.
T o t de eerfte Hoofdfoort behoord de Ecbinantbus, o f Echinus
fulcatus, met een Ster- o f Bloem-Figuur; mitsgaders alle
derzelver afwykingen, als mede de platte Echinedißus, het zy
dezelve platrond, o f doorbrooke o f ondoorbrooken z y ; o f
dat de rand uitgetakt o f onuitgetakt zy.
T o t de tweede Hoofdibort moeft; dan gerekend worden de
Ecbinocoris, o f Helmvormlge, en de Ecbimfpatagus o f Harten
Eijervormige Zee-Appel, met zyn afwykingen, zy mögen
f et oft, dat is met Borftels bezet, o f anders gefchapen zyn.
Wilde men verder gaan, en de Verdeeling maaken naar het
beloop van hun Verwulfzel, dat by eenigen platter, by andere
meer verheven, en by andere min o f meer rond of
Eijervormig is , zoo zoude men in wydloopigheden ver vallen,
die verder niets, als eenige verfchillentheden, aantoonden.
W y gaan dan lieverover tot de Befchryvinge der Afbeeldin-
g en, die. wy van deeze Schepzelen op de volgende Plaaten
vinden»
T A B . D.
Fig. i . Y V T y maaken een begin met eëh aanzienlyke
W groote Zee-Appel, wiens koleur roodagtig,
o f Appelbioezem is. Dezelve is een Echinus Miliaris, aldus
genaamd , om dat de Wratjes klein gelyk Gierft zyn. De
gedaante is zoo , als die van een hooge Win ter-Appel, en de
v y f fchilden, die den geheelen Zee-Appel uitmaaken, zyn op
de volgende wyze gemaakt. leder fchild heeft in het midden
een breede roode ftreek met veele Wratjes, die zonder Orde-
ning in het wild ftaaii. Aan weêrskanten van deeze ftreek
volgt een andere, die even zoo breed is; maar die grooter
Wratten heeft, welke alle op donkere liniën gelchaard ftaan.
T e r zyden van deeze ftreèken volgt, zoo wel op de eene als
andere zyde, wederom eerft een bleeke fmalle ftreep met
kleine Wratjes, en dan een ftreep met grooter Wratjes, die
alle in een donker gekouleurd Vierkant perkje ftaan. Hier by
eindigt ieder fchild, en maakt het vyfde gedeelte van de Schaal
u it, zynde de overige vier fchilden even eens gebonwd.
Boven op den Appel ziet meh een Teekening, gelyk die
van een Roos, dog dit is maar het Vlie s , het geen de opening,
die" den anus van het Dier aantoont, bedekt. Want,
wanneer men dit Vlies opligt, zoo ziet men een opening,
die met een aparte harde vyfhoekige rand o f lyft omringt is.
Deeze lyft is wederom met v y f kleine gaatjes doorboort, van
die groote, dat men ’er een dünne Naald doorfteeken kan.
Fig. 2. In deeze A f beeldinge word de groote Turkfebe Tul-
band vertoond, wiens Wratten o f Tepeltjes groot zyn, en in
eene nette Orde gefchaard ftaan. Deeze verdiend de eerfte
rang onder de Ecbinos MarnmiUares, en word van Rumpb de
Ecbinometra digitata prima genaamd. Ieder Wrat ftaat op een
verheven Veld , gelyk een Tepel op een Borft, en iegelyk
Veld is wederom met een rand van korreltjes o f met een ge-
granuleerde ring omvangen. Ieder fchild van de Schaal heeft
twee regels van zulke Wratten, die van het agterfte, o f van
de bovenfte opening tot naar beneden aan den mond toe loo-
pen. Deeze Wratten ftaan egter niet in eene Lyn naaft elkander;
maar over ’s hands.
Naaft deeze dubbelde Reije van Wratten loopt ieder keer
een breede, als eene flange linie gebogeh , ftreep , die met
veele langwerpige gaatjes doorboord is. Van zulke ftreepen
teld men 'er v y f , en door dezelve wierd de Schaal in v y f Deelen
afgefcheiden. De Schildjes o f Borsjes , waar op de
Tepeltjes ftaan, zyn witagtig; maar de Tepeltjes zelfs, die
’er als gedraaide knopjes op ftaan, zyn ietsgeelder. In het
midden van ieder Tepeltje ziet men een fyne opening, door
welke de Pees loopt, die den Stekel o f Pin, welke altyd
daar op zit, vaft houd. Deeze Stekels zyn ongemeen dik,
fterk, gevormd als een knods, en worden Tab. D. I I I . Fig.
7 , 8. nader vertoond en befchreeven.
Voorts zyn deeze Zee-Appels, die uit Ooft - tndii'n komen,
zeldzaamer als andere, en zien ’er ongemeen fraay uit, door
dien men ze voor een Meefterftuk houden zouden, het geen
op een Draaybank van een Konftenaar gemaakt was. De
opening, die men van boven z ie t, is het agterfte de anus
van het Dier, zy vertoond zig zoo groot, om dat niet álieen
het Vlies ontbreekt, dat ze bedekt, maar ook om dat de
binnenfte vyfhoekige ly ft, met de v y f gaatjes, daar uit is.
Fig. Deeze Zee-Appel is mede een Tulband, maar vali
een andere foort ; want de Wratten ftaan daar niet ln ordentelyke
Reijen, maar zyn zonder regelmaat op de Schaal ver-
ftrooyd. Tusfehen de groote Wratjes ftaan een meenigte
kleindere, waar van zelfs fommige niet anders als GieriU
korreltjes in ’t aanzien zyn ; ondertusfehen ftaan ook deeze
in het wild, en zonder eenige ordre. Ook is deeze Zee-
Appel noit ¿oo rond als de voorgaande, maar iëts langwer-
piger. De kouleur is meer roodagtig., o f gelyk Appel-bloe-
zem, en fomtyds bruinagtig. De Stekels o fVinge rs, diede
Radii Ecbinorum genaamd worden, zyn omtrent even dus ge*
ftelt, gelyk aan de voorgaande.
Fig. 4. De Zee-Appels met kleine Wratjes, die als Gierftö
korreltjes ’er uit zien,.zyn niet alleen ten opzigte van hunne
koulèur en Teekening, o f ook ten opzigte van hun Welfzel
en Ronding van elkanderen onderfcheiden ; maar ook ten op*
zigte van hunne Pinnen of. Stekels.
In dëeze A f beelding ziet men eeii Echinus Miliaris, die
groen van kouleur is , en körte gladde groene Stekels heeft;
De v y f bladen o f fchilden der Schaale hebben ieder in' hun
midden een gladde en met geen gaatjes doorgeftoke Straal,
naaft welke aan weerskanten een dubbelde regel fyne Wratjes
ftaat. Terftond aan deeze regel volgen twee met ontelbaare
gaaten doorboorde ftreepen, die wederom met een enkelde
regeljyan Wratten ingevat zyn, en dan volgt eerft de uitge-
SR é lîa âd , met welke de fchilden aan elkanderen gehegt zyd.
Alle Bladeren beftaah voorts uit ontelbaare Vierkanten, op
ieder van welke ten minften een Wratje zit. De mond is
onder vyfhoekig, en van binnen in dezelve ftaat op ieder der
v y f Bladen o f Schilden een verheven kram o f boog, die gelyk
een praalboog of als een Portaal ’er uitziet, zynde de rand van
den mond aan ieder fchild tweemaal ingekorven. Het agterfte,
de anus, welke van boven is, word met een Vlies bedekt, het
geen over den vyfhoekigen rand, die v yf gaatjes heeft,
overgetrokken is. De fchaal is ongemeen dun, bros en breeK-
baar.
Wat nu de verfcheide Veranderingen aangaat, die men by
dit foort ontmoet, zoo kan men wel dertigderley afwykingen
teilen. Want fommige zyn éénkleurig, bleek- o f hoog-groen,
andere zyn op meenigvuldige wyze bOnt, als groen met witte
ftreepen, wit met groene ftreepen, dwars over met Liniën
overtrokken, groen 'of wit gevlamd, o f dergelyks. En ten
opzigte van hun uitterlyk beloop, zoo is de tegenwoordige,
in plaats van ordentlyk rorid, veel meer vyfhoekig , en plat
verwulft, andere zyn geheel rond, o f ook zeer hoog en pun-
tig geweift. De grootfte zyn twee Vuiften groot, en raar.
Fig. 5. Van deeze groene Ze e-Ap pe l, is niets byzonders
aan te merken, door dien hy met de voorgaande van één
foort is , uitgenomen dat hy geheel groen van kouleur, en
volkomen rond van beloop is , hebbende op ieder Wratje
een rood puntje, waar tegens de voorgaande meer witagtig
en vyfkantig is.
Fig. 6._ Men heeft niet alleen groehe Ecbinos Miliares, maar
ook witte , die egter fomtyds ook iets na het roode trekken,
o f de kouleur van Appelbioezem hebben.
. L • Van