Zoude men de Natuur van de Dieren tot een Wegwyzer
willen neemen, om uic hunnc onderlinge te zaamen Wooninge
o f Paaringe de Banden te bepaalen, zo zoude dit ook veel
zwaarigheid ontmoeten , want fchoon Zig Natuurlyker wyze
Zoorc by Zoorc houd, zo heefc men dog genoeg Vöorbeel-
den > dac de Geilheid van zommige Dieren gemaakt heeft, dat
zy van het eene Geflagt tot het andere overgefprongen en verbuttert
zyn; en wac de bloote Gezelligheid aangaac , zo is die
nog veel wankelbaarder Kenmerk, om dat dezelve enkel en
alleen op de gewoonte aankomt, wanneer namentlyk Dieren
van verfcheide Geflagten by elkander opgevoed eh groot ge-
bragc worden. Dat ook zommige Dieren een Zoorc van af-
kcer van, o f Vyandfchap tegens elkander hebben, zo dat zy
elkander opvreeten , zulks bepaald meede niets , dewyl die
enkel van den Honger komt, want het is bekend, dat, eenige
weinige Voorbeelden uitgezondert , byna geen Dier'eenig
ander Dier o f Menfch aanvalt, wanneer het niet hongerig is ,
en niet getergd word. Dog zo dit i s , dan verteeren wel
Dieren van een Zoort en Geflagt elkander onderling. Alzo
’er geen Dier in de Waereld gevonden word, dat geeh Natuur-
drift zoude hebben, om zig op alle mogelyke wyze t'e onder-
houden,en zig tegens dat aan te kanten,wat hem eenige fchade
toevoegd, o f ’er voür te vlugten.
Om by deeze geleegenheid tot Slot nog iets van deeze Nä-
tuurdrift (om die, dus te noenien ) Ce ipreeken, Zö zouden
men daar alleen een geheel Boek van können beicnryven.
Want men moet. in der daad verbaaft ftaan, hoe liftig zommige
Dieren zyn, in het Vängen van hun R o o f, o f in Zig tegens
hunne Vyanden te verdeedigen. Met hoe veel overleg fchy«
nen zy voor haar Voedzel te zorgen, door dien zommige
hecle Magazynen aanleggen, in gemeenfehap zommige Zaaken
ondorneemen , met een ongemeene Trouwe en Liefde voor
hunne Jongen zorgen en dergelyke.
Is het by voorbeeld niet merkwaardig, dat de Offen 6ü
Runderen in die Geweilen, daar zy voor het wild Gedierte
niet vylig zyn , zig des Nagts zo in een Kring te zaamen plaat-
fe n , dac haare gehoornde Koppen overal naar buiten toe
ftaan, om van alle kanten terftond tegenftand te konneh bie-
den? Terwyl de Paarden om even die Zelve reden zig met
de Koppen naar elkander toekeeren, om overal ägter uit te
können flaan ? Hoe liftig ziet het ’er niet lllt, wanneer de
Gemfen in. de Alpen Troups-gewyze in de Valeijen trekken,
om Voedzel te zoeken , en op de Toegangeh öVeral Schildwagten
uitzetten , die agt op de Jagers geven, en zülke ge
waar wordende hunne Kudde waarfchüwen ?
^ O f wie verwonderd zig n ie t, als tiy lee ft, boedanig de
Aapen de Tuinen aan de Kaap de GoedeHoop befteelen ? Zy
plaatfen zig namentlyk in een langen Regel op zeekere Af-
ftanden van den Boom dien zy befteelen willen, tot zo verre
zig hun Troep uitbreiden kan, werpende elkander zo de Appels
to e , die van den laatften dan op ’een hoop gelegd worden,
van waar zy ze elkander op dezelfde wyze weder verder toe-
werpen, tot aan haare Schuylhoeken toe.
Welke Magazynen fleepen niet de Marmel-Dieren der
Alpen, o f ook de Mollen en Rotten tegens de Winter te zaamen.
Hoe gemeenfehappelyk werken niet veele Dieren te
zaaffleh aan eeö Zaak, a&t het fchynd als o f ze zig met elkander
äfgeibfoöken hftdden ? Hoe fcherp hoüdeti Zommige haare
Jongen fliet ln T u g t, en zyn opmerkzaam op alle derzelver
Beweegingen ? Höe Veel BekW&amheid bezitten Zy niet om
aan haare Joßgefi hunne Handel wyze en Manieren te leeren,
en nun ce Verltäta geven, wat ze willen ? Kan men wel onc-
kennen, dat ze onderling een Zoort van Spraak hebben?
T en mmften valt het zwaar, dit alles aan huü Gezigt of Reuk
toe t.e fchryven. Hoe veel zoude men dus nog van de Huis-
houdinge der Dieren hiet können zeggen, ' en hoe veel kan
er niet nog ontdekt worden ?
Dog het wörd tyd , deeke Inleidinge te eihdigen en tot de
Befchryving der PJaaten over te gaan, alzo wy niet alleen by
de Afbeeldingen een rtader Berlgt van ieder Geflagt geeven,
maar Ook het een en ander van haare fiuishoudingen en L e e -
venswyze aanmerken zullen.
T A Bi K;
Fig. i . 1%,/ien ziet hier den Kop van een wie graauwen
1 V 1 Jmericaanfcben Luyäard afgebeeld, welke onder
verfcheide Benaamingen bekend i s , aß Igmvus, Bradypus,
Tardigradus, en Ai. Dit Dier maakt een byzoqder Geflagt
uic, en kan onder de Aapen niet geteld worden. Het is zo
groot als een middelmaatige grooten A a p , en word in
Brafilidn gevonden, zynde eenigzints van de Oofi-Indifcbe en
Ceilonfcbe Luyaards onderfcheiden. De Kop heefc uitwendig
geen Ooren, maar Openingen tot het Gehoor, het Gezigt is
breed, en heeft een breeaen platten Neus, ziende 'er iets
lachende uit. De Oogen zyn klein, en de Kop is van vooren
zo fterk niet met Hair bezet als het overige gedeelte van den
Kop en ’t Lichaam. De Hairen zyn tamelyk lang, .uit den
bruinen graauw, en tusfehen beiden komen witte Hairen te
voorfchyn, zynde het Dier omtrent zonder o f kort van Staart.
Het is de Traagheid zelv e, brengende veel tyd to e, eer het
een Tree voortzet. Het geneerd zig van Boomblaaden en
verfcheide Vrugten, zynde zelfs te lüy om te Eeten. Door-
gaans vind men het op de Boomen, hoord ’er egter geen ge-
luid van, als A i, het welk nog daar by zoxzagt, en zo klaaglyk
klinkt, als het geluid van een Jonge Kat.
Fig. 2. De Pooten met de Vingers van den zo even Be-
fchreeve Luyaard zyn in deeze Figuur afgebeeld. Z y zyn
ruig en vol Hair, de voorfte hooger als de agterfte, zo dat
het Dier van agteren veel laager ftaat, als van vooren. Aan
de Pooten zitten driedikke, lange, fwartbruine, en kromme
Nagels, die hem in het klauteren op de Boomen ze£r wel te
pas komen.
In Ceylon, heeft men een Byzoort met een Honds-Kop,
hebbende aan de Voorpooten maar twee Vingers, en geheel
geen Staart.
Fig. 3. Deeze Luyaards, e n Träagloopers z yn, wanneer zy
geworpen worden, en nog eenige Maähden daarna, glad eti
Zonder Hair, zo als in deeze Afbeelding te zien is. Men ziet
hier aan den Kop de Opening, waar het Gehoor is. De Nagels
zyn niet volkomen uitgewasfêii. De Ouden fleepen hunne
Jongen reeds in deezen Toeftand , en eer ze nog Hair
hebben,. op de Boomen, leerende haar dus vroegtydig te klauteren,
en Bdorhblaaden te vreeteh.
Fig. 4. Onder de Roof-Dieren behoord ook het Geflagt
der Kotten, en tot dit Geflagt reekend men ook de Leeuwen en
Tygers. Terwyl men nu oudtyds geloofde, dat zig de Lecuu en
en Tygers met elkander Paarden, zo ontftond daar door een
nieuw Zoort dat men Leopard, o f Luipaard noemde, waar van
ons in deeze Afbeelding een Jong vertoond word.
Wat de voorgewende Paaring van een Leeum met een Tyger
aangaat, zo is die valfch, zynde de Leoparden een byzonder
Geflagt, het geen zig van de Tygers en Panthers maar ten op-
zigt van de vlakken onderfcheid, die egter ook dikwils veränderen
, en de Zaak raadzelagtig maaken, terwyl de Geftalte
van het Lichaam met elkander overeenkomt.
Een Tyger namentlyk heeft overal langwerpig! geftreepte
zwarte vlakken op een bruingeele Grond. Een Parder inte-
gendeel heeft langwerpig ronde Plakken op een helder geele
Grond. Het Wyfje daar van word eigentlyk het Panther Dier
genaamd, en is veel fraaijer in Teekening.
Deeze beide Zoorten komen uit Oofi- Indien; maar in America
Vind men een Zoort, dat anders gevlakt is; want zommi-
gen hebben ronde zwarte vlakken, die in het midden geel zyn,
op een geelen grond. Andere zyn van boven met fwarte
M 2 ftreepen,