( z o ras wynamentlyfc een »klein gedeelte van eenen lebendigen
Boom onder het Vergrootglas brengen,)van gelyke eene zeke-
re beweging, een Lichaam, en een Leven verraden het geen
men immers, wel gemakkelyk, voor dat van een ander foort
van Polypuffen, o f Diertjes houden konde, die, als wäre het,.
de hout vezeltjes van den Boom langzamerhand bouwen, zig
zelve oneindig vermeerderen, in Heeftergedaante o f in takken
uitbreiden, o'ok byzondere verfchillepae oppervlaktens en
fchorsfen, alsmede groote en kleindere lugcgaten hebben, en
even dat zelfde te lande verrigten, wat de Polypuflen in de
Zee doen? Ja miffchienis het woord Plant en Dier flegts een.
woordenftryd, en het eerfte geheel overtollig? het is ten
minften. waar, dat de nieuwfte Natuuronderzoekers op dit
fpoor reeds gekomen.zyn, en veel van Dierlyke Planten en
Plantagtige Dieren fpreeken, Z y willen namentlyk daardoor
een keten der gefchapene dingen ajntoonen, nie kragt van
welke de Schepzels ongemerkt uit het Ryk der Planten, in dat
der Dieren, overgaan. Ondertuffchen is dit een zaak, dieons
nog te duifter is , en waarvan wy geene duidelyke begrippen
vormen kunnen, weshalve wy ook de beflisfing. daarvan niet
pp ons neemen. Want zo lang wy geene andere Befchryvingen
b f Definities van de woorden Plant en Dier hebben, als tot
hiertoe in gebruik geweeft zyn, zo lang blyft altjrd een Plant
hemelhoog van een Dier onderfcheiden, en een Dier Plant, o f
■Plantagtig Dier te zyn, (genomen in dien zin , waarin het van de
nauwfte Natuuronderzoekers genomen w o rd ,) behelst eene
onoploffelyke tegenftrydigheid in zig, fchoon wy buiten dien
gaarne bekennen, dat de trappen der verfchillende Schepzeleni
zo digt aan elkander leggen, dat ’er geen groote ruimtens tuf-
fehen beide overig zyn kunnen ( t ) .
Ondertuffchen hebbeii wy de gröotfte hoogagting voor
de Uytmuntende ontdekkingen der Hedendaagfe Geleerden,
wy ftaan over hun groote vlyt en nauwkeurigheid ten opzigte
van zo veele moeijelyke waameemingen verwonderd, en zien
dezelve als eenen weg aan, längs welken wy tot veel dieper
inzigt van de wonderbare Natuur, en van de verhevene ge-
wrogten des Scheppers geräken kunnen. Maar overmits de
zaaken by deeze nieuwe ontdekkingen der mate in het kleine
loopen, en nog niet genoeg uitgevorfcht is , wat eigent-
lyk de omloop der fappen van Plantagtige en Dierlyke Lic-
haamen is, o f wat de eenige millioenen maal verkleinde, o f
verminderde aantrekkende, en teruggeftotende kragt, van eene
zekere, tot eene oneindig kleine kwantiteit gereduceerde
Maile, (die by zulke' Proefnemingen alleen maar onder het
Vergrootglas kan gebragt worden, ) uitvoeren kan , o f oök
wat de zildge deeltjes van het Zeewater , die by jegelyken
omloop met alle hunne Punten in beweging ftaan, te wege
brengen kunnen, alsmede welke verkeerde voorftelfingen van
de beftanddeelen der Lichaamen, die wy onder een Vergrootglas
hebben, door de fwakheid van ons gezigt können veroor-
zaakt worden; zo willen we voor als nog de voorzigtigheid
gebruiken, aan deeze groote ontdekkingen niet zo fchielykon -
fe toeftemminge te geven, veeleer zullen w e , zonder in het
mioit de Eere en den roem, der voorgenoemde Natuuronderzoekers
in het minft te benadeelen, de zaake nog iets uit den
ruwen, o f uit algemeene en alom bekende gronden overwe-
g en , want de Vergrootglaazen toonen ons wel de figuur en
bouworde van een Uchaam, maar zy zyn niet inftaat ons de
innerlyke hoedanigheid der OQrfpronkelyk&»beftan ddeelen te
doen kennen, bygevolg is het mogelyk , dat Ellis en Donati
iets, dat vegetabiel o f plantagtig is voor iets dierlyks aangezien
hebben, gelyk als Marfilli in ’t tegendeel iets Dierlyks voor
iets Plantagtig onder zyn Vergrootglas aanzag (d ) .
Een Plantagtig en een Dierlyk leven zyn dus twee verfchillende
zaaken. Z y kunnen onzes bedunkens wel in een Maffa
by elkander ftaan, maar niet in elkander overgaan, o f met elkander
verwiffeld worden. T o t nog toe ten minften ftellen
wy, uit kragt van de uiterlyke bouworde van het Koraal, als mede
wegens de breede wortelftpkken, en de veezelagtige Beftand-
deeltjes, die men ook zelf in het Steen-koraai ontdekt heeft,
en waarmede de geheele Maffe als doorweven fchynt te zyn,
en die ook dikwils in de-groote klompen nog zigtbaarzyn,
vervolgens wegens de uitterlyke merktekeos van plantagtige
oogjes en takjes en meer andere redenen , . een plantagtig
grondbeginzel in al het koraal, ten minften wanneer het ’er
Plant- o f Heefteragtig uitziet, en niet in een enkelde Klomp
beftaat, welke gedagten ook nog veele andere groote Geleerden
van de zaak hebben. Egter gelooven wy ook daarbe-
neffens, dat de nieuwe ontdekkingen een groot licht aan de
reeds voor lang waarfchynlyk geweeft zynde. in wooningen van
de Polypuffen gegeven hebben, want dit is wel zonder tegen-
fpraak, dat de Bloemen, die Marfilli geloofde ontdekt te hebr
ben,’inderdaad niets anders als kleine Polypuffen geweeft zyn.
Zonde het dan wel eene zo.groote ongerymdheid zyn, te
ftellen; dat een natuurlyk, fyn, en in het Zeewater uitgebreid
Plan tge was het eerfte grondbeginzel, en de eerfte gelegendheid
tot de ftruäuur, van een Steen-koraal is ? Dat vervolgens dit
Plantje met Zeellym overtrokken zynde, het onderwerp geworden
is , waaraan zig naderhand verfcheide Polypuffen gehegt
hebben, wier he'ir mogelyk onbegrypelyk groot en van
aart verfchillende is? Dat verder deefe Polypuffen zig zelve
haare holletjesen wooningen, overeenkomftig met hunne eigene
figuur, toebereid, en behalve dien, van haare eigene fappen',
een fteenagtige fchors om de geheele Plant getrokken, ook
hun geilagt daarin voortgeplant hebben ? Dat eindelyk het
werkelyk plantagtige Lichaam inwendig door de fcherpte van
het zout in de harde Polype-fchors geheel verteerd geworden
is , zo dat ten laatften niets, als deeze fchors van Polypen
overig bleef ?
Ten minften ftaan we in de verbeelding, dat ’er nog al te
veel redenen zyn om deze Helling geheel te verwerpen. Immers
w y hebben, om maar een zaak te gewagen, een roode
Elinkerfteen gezien, die met even dezelve Koraalftoffe overtrokken
was, gelykerwys de zelfftandige ftoffe van zekere
Koraal-boomen is , dog die in het ronde en taksgewyzen opge-
voerd is ( s ) . Indien nü de geheele bearbeiding der Natuur
By het Koraal alleenig Dierlyk is , en indien ’er geen andere
werking tot grondlegt, waarom is dan de Bouworde aan .de
Bakfteenniet e venzoo , als aan het Koraal-boompje ingerigt?
O f , om nog meer te zeggen, wanneer een Koraal door de
fterke voortplanting van de eerfte Polypus ontftaat, waarom
houd dan die geheele voortteeling op eenmaal,en, aan alle takken
van het Koraalboompje te gelyk op, nadien de Koraal-boomen
in de Adriatife Zee nauwlykseen voet hoog zyn? Immers men
zoü-
( c ) Het wezentlyke karakter van een Plant in eenen enkelden doortogt van zappen, zonder bezield te zyn; en dat van een Dier in eenen
in zig zelfs te rugge beerenden omloop der fappen, en in bezield te zyn, beßaande; zo bouden wy bet onmogelyk, dat een Plant te gelyk een
Dier, en een Dier te gelyk een Plant zoude kunnen zyn, en fchoon men fcbepzelen vind, waarin men zo wel bet Dierlyke als Vegetabilife leven
meend gevonden te hebben, zois dit qf een dwaling, en men heeft zodanig een fcbepzel of voor het eene of voor het andere in ’t geheel aan
te zien, ofzo bet geen dwaling is , zo is twederley leven in een Mafie aan elkander gebegt, namentlyk : Een werkelyke Plant, en een werkelyk
Dier zitten aan elkander, waarby ieder zyn eigen leven heeft, zonder in elkander over te gaan, dus dat gedeelte van zodanig lichaam wat
plantagtig is, ook maar enkel Plant is, en nooit geen Dier, ( uyt hoofde van de tegenftrydigbeid, ) zyn kan, en het andere gedeelte een Dier
zynde, kan nooit voor ietsplantagtigs aangezien worden, terwyl, en de beweging der zappen, enhet bezield.zyn, regtdraads met het karak-
ter van een Plant firydig is.
( d ) Als een ondenkelyk kleine Polypus met zyn uitgeßrekte armen de volkome Struftuur van een Bloem, of van de Teeldeelen van een klein
Plantje beeft, (gelyk dit in veele gebeurd,') boe zal dan het Vergrootglas, dat alleen maar de uitgeflrektbeid, en niet de beßanddeelen ophel-
dert, infiaatzyn, te befiisfen, of die figuur Dierlyk o f Plantagtig ¿r ?
(« ) De Klinkerßeen, waarvan wy fpreeken, gevonden aan het Curaffoufe flrand, is overtrokken met een vaße koraalagtige zelfßandigheid,
ßls met een fchors , in dezelve zyn duifende inprentzels van Polypuffen, beßaande in twaalfßraalige ßarretjes, dus is de Mafie een Madrepora.
Even dezelve Madrepora hebben wy ook in een geheele boomgeßalte, alsmede in een bladeragtige gedaante. Terwyl nu Dieren van ver-
wante geflagt altoos op dezelfde wyze bouwen, gelyk wy aan de Wespen, Honigbyen, alle zoorten van Spinnen, en meer andere, zien,
.(gelyk naderhand in den text zal gezegd worden ) zo zoude deeze Madrepora altyd alleen boomvormg, of alleen bladvormig, of alleen als
een fchors moeten verfchynen. Dan dit nu met onze ervaring, die wy 'er van hebben, ßrydende, zo trekken wy dit gevolg, dat de boomge-
daante in het Koraal niet van de Bouwkunde der Polypuffen afhangt, maar andere oorzaaken hebben met, en deeze oorzaaken können maar
tweederly zyn, of'er legt een werkelyk Zeeplantje tot grond, waarin zig de Madrepora aangezet beeft, of, zo dit niet is, zo heeft eene
Steen-vegetatie plaats, die aan zodanige Koraal Mafie de Boomfiguur verlcent.
| 3 1
zöude op de vooronderftelling, dat die van de Polypuffen ge-
bouwd worden, moeten vermoeden, dat de Koraal-boomen
eene uitmuntende hoogte hebben konden, om dat deoorzaa-
ke der Voortteelinge van de Polypuffen altyd voortduurt ?
Is dan-niet veelmeer te bevroeden, dat de waare oorzaak
dier bepaalde groote vari het Koraal daarin gelegen legt, terwyl
een Vegetabile, o f zekere Plaat, die altyd volgens de
Natuur haare bepaalde groote heeft, ook degrondflag en het
eerfte beginzel van het geheele Koraal is? W y ontkennen het
ondertusfchen niet, dat ’er wel Koraal-Masfen in ongevorm-
de ruwe klompen gevonden werden, in welke geheel geene
Plantagtige Grondbeginzels plaats hebben, want het is zeer
wel mogelyk, dat zig de Polypusfen even zo wel aan een ruwe
Steen, o f aan zeker ander Lichaam aanzetten , als aan
een zodanig fyn Zeeplantje.
Edoghet is ook niet eens altyd noodzakelyk, by alle zoorten
van Steenkoraal, eene zulke volkome Zee - Plant te veronder-
ftellen, d ie , als wäre het, naderhand door de Polypusfen
overtrokken en bewoond werd, men kan zig ook de zaake op
eene geheel andere wyze als mogelyk voorftellen, wanneer
men in zommige Koraal-boomen een Plantagtig en Dierlyk
Grondbeginzel met elkander vereenigt, namentlyk:
. Zo ras uit een Rots een Steenvogt dringt, waarin by wege
vaü groejing, (dergelyke in het Mineraalryk zeer dikwils ge-
f vondenword,) een Plantagtig grondbeginzel en eenBoomvor-
mig beloop opgefloten legt, en zo ras dit Steenvogt op de op-
pervlakte van een Klip, het zy door een aandrang van onde-
ren, o f ook, door eene aantrekkende kragt van derzelver deeltjes,
eenigermate in de hoogte ryft, even zo ras maaken een o f
meer Polypusfen, waar van de Zeewemeld, in deeze tot nog
toe weeke oppervlakte van dit vogt, hun neft, terwyl zy het
een bekwaäm bedde voor hun bevinden te zyn, en de figuur
van zodanig Diertje drukt als dan in dit vogt een vorm, over-
- eenkomftig met zyne geftalte. Ondertusfchen waft de jonge
Steenplaat allengskens in de hoogte, en verkrygt, naar de wy-
fe van een Mineralife Vegetatie , ruwen wasdom en groote,
middelerwyle vermeerderen zig ook de Polypusfen, en maaken
zig met hunne jongen iederkeer den ruwen en weeken
aanwas van hun Boomvormig Huis van alle kanten te nutte.
Op zulke wyze wasfen deKoraalen, na onuitvorfchelyke
grondwetten, tot zoodanig een beloop, het geen hun de Schep-
per naa hun eigen aart en natuur beftemd he eft, en waar toe
z y geräken zouden, indien ook geen eenige Polypus in de
Wereld waare. De Polypusfen integendeel teelen in dit ,
voor hun zeer bekwaam neft voort, en bekommeren ’er zig
zeer weinig om, welke geftalte hun huis onder de hand be-
koomt, over zulks geeft de Vegetabilife wasdom de bepaaling
tot de figuur waarheenen zig de Polypen wenden zullen,
daarentegen bepaalen de Polypusfen, dikwils door hunne mee-
nigte, de figuur van het Plantagtige, waarheenen zig namentlyk
de doortogt o f de aanwas van het Steenvogt wenden zal,
bygeVolg helpt het eene het andere, en wanneer de Vegetatie
, die overal haare grenzen heeft, ten einde geraakt is , zo
gaat het jonge broedzel der Polypusfen aan alle kanten en
takken, door gebrek aan een bekwaam Steenvogt, waarin ze
neftelen kan, verloren, o f zoekt een ander Lichaam in de Zee
o p , waar zy een zodanig bekwaam Vogt komt te vinden.
Deeze ontworpe Verklaring zal aan de zulken niet geheel
ongeloofelyk voorkomen, welke hunne gedagten iets nader
over de Wasdom van het Boom- o f Hair-Zilver, o f over de
Plantagtige Figuuren in de zogenaamde Dendriten o f Boom-
fteenen, o f ook over de Mineralife Vegetatie van de Dodenkop
van het Vitriool, läaten gaan, Byzöhder watineer zy dan
de verfcheide zoorten van Koraal, die met elkander eene.-lei
ftarretjes, en bygevolg ook eenerlei bewoonders hebben, te-
gen elkander vergelyken willen. Want ingevalle geen Plantagtig
grondbeginzel voor handen wäre, en alles zynen oorfpronk
uit het Ryk der Dieren hadde, zo zoude een en dezelfde zoort
van Dieren, altyd op een en dezelfde wyze aanbouwen, ge-
lyk de Mieren, Wespen, Byen, en ontelbare andere Dieren,
hunne eige maniere van bouwen beftendig houden. Dit nu
by het Koraal niet gefchiedende, zo vinden w y , dat het
zelfde maakfel van ftarretjes, (dat is zo veel gezegd, als even
dezelfde Polypus met zyn te e lt,) hier aan een boomvormig,
daar aan bladervormig, en gints aan Sponfie- o f Paddeitoel-
vormig Koraal gevonden, ja zomwylen hier op een Rots,
daar op een Schulp, en gints op een Klinker, o f op een ftuk
Hout, o f dergelyke gezien word ( f ) l
Dusdoende, waare dan het Plantagtige- en het Dierlyke«
Leven in een Lichaam veröenigd, en egter van elkander onderfcheiden
, terwyl dit twederlei Leven niet met elkander
verwisfeld word. Maar o f ’er een wezentlyk onderfcheid tus-
fchen het Vegetabilife- en Dierlyke-Leven i s , dan o f het veel
meer flegts in trappen van elkander verfchilt? En o f uit deeze
Verhaodeling eene duidelykere verklaring van den aart der
zogenaamde Dierlyke Planten der Zee ontltaan zoude? Zulks
is eene geheel andere Vrage , dewelke ons hier niet raakt,
terwyl wy in dit Werk daar over niet breedvoerig handelet!
kunnen,en ook dergelyke zaaken niet te befchryven hebben.
T o t dus verre aljeen van de Steenkoraalen gefprpken heb.
bende, zo zyn we ten opzigte van de Hoornkoraalen, ten
fterkfte genegen, ze voor Planten, o f Plantagtige zelfftandighe-
den aantezien, en flegts de fchors daar van voor een maakzel
van de Polypusfen te nouden. Dat ondertusfchen deeze fchors-
fen zo wel als haare bewoonderen verfchillende van aart zyn ,
dunkt ons dezelfde reden te hebben, als waardoorde Rups van
de Wolfsmelk, alleen maar op de Tithymalus o f Efula, en een
andere Rups alleen maar op een ander Kruid gevonden word.
Zelfs heeft men ons in ’t zekere onderregt, dat men in de Iit«
diaanfehe Zeen plaatfen vind, waar even dezelfde Hoornkoraalen
, die elders met verfcheide fchorsfen, van Polypusfen ge-
maakt, omkleedzyn, geheel geen fchors hebben, maar gants,
glad en kaal gevonden worden ( g ) ;
Dat voorts het Koraal, gelyk Marfilli voorgeeft, omgekeert,
o f met zyn takken naa beneden toe uitgeftrekt, wasfen zou ,
zulks houden w y voor een toevallige zaak, welke zomtyds
door de legging van de klippen kan veroorzaakt worden, want
dat ze gemeenlyk in de hoogte opwasfen, gelyk andere Licha-
meninhet Ryk der Planten, zulks beruft op de ondervindin«
ge W -
Dit is het geene, het welke wy geoordeelt hebben, noodzakelyk
nopens den Oorfpronk en de Wasdom van het Koraal,
vooraf te moeten melden, op dat men onze Befchryving van
de A f beeldingen dies te beter zoude kunnen verftaan , kun-
nende de Lezer vervolgens naar eigen goedvinden de zaake
beoordeelen, het zy hy genegen z y , het Koraal alleenig voo r
huisjes van de Polypusfen, o f ook met eene voor iets Plantagtigs
te houden. Wy ondertusfchen denken in onze Befchry-
vinge ter goeder trouwe alles aantehaalen, wat wy met onge-
wapende Oogen aan de Stukken vinden, en zullen, (fchoon het
Voomeenjen niet i s , met Vergroot-glaazen eenige nafpeu-
ringen ten opzigte van de Stukken , die wy befchryven , te
d o e n ,) egter niets agterlaaten, wat in ftaat is , het gevoelen
der nieuwfte Natuur-Onderzoekers te begunftigen ( i ) .
Men
. ( / ) Men zoude ons hier kunnen tegenwerpen, dat uit een Schulp, en uit een Klinker, ofuit eenfluk Hout geen Steen vogt, by wege van
Vegetatie, dringen zal, het geen wy ook gaarne toeflemmen, maar wy bebben boven van een kalkagtig Slib gefprooken, bet geene in bet Zee-
water dobberende, zig op zulke Lichaamen neerlaat, en bet verßaat zig van zelve, dat wy in zuliegevollen de Steen-Vegetatie uitfluiten. '
■ ( g ) Wy houden egter het Narigt, dat wy van deeze byzonderbeid bebben, nog niet zo volkomen zeker, dat men 'er zig volßrekt op verlauten
kan. Gelyk wy ook geen reden genoeg bebben, om het tegen te fpreeken.
- (A ) Tot meer der bekragtigmg van ons gezegde, zullen wy in dit Werk een klomp van een Klip met rood Koraal doorwasfen afgebeeld vinden,
waaruit men de kuaarheid, van het geen wy hier bekragtigen, zal kunnen bevroeden.
( t ) Wy hebben namentlyk in de Befchryvmge van dit Werk, om alle eenzydigbeid te ontgaan, daarop gezien, dat we alles, wat tot
ßaving van het gevoelen van de Heeren Ellis en Donati dienen kon, aanbaalden, en bebben ons minder daarom bekommerd, om onze eige-gedagten
door breedvoerige Redeneeringe te bevefiigen. Maar overmits wy by deeze Nederduitfcbe Vertaalinge gelegenbeid ontfangen daar eenige
Aanrnerhngen bytevoegen, zo zyn wy voomemens, overal waar het gevoegelyk is, onze byzondere meening nopens verfcheide natuurlyke Licbaa-
men, iets nader, bocwel zeer kort en beknopt, by wege van Aftnmerkmgtn optehelderen, en dam door den text zelve in verfcheiden opzigten te
verbeeteren.
A 2