T A B. g IIL
£• " \ 7 aii dé buitenlandfchë Kàpellen, hebben wy tôt
V hiër toe eenige fVeJl-Indijcbe aangecoond, die uit
Simmame komen, maar nu vinden wy een Dag-Kapel uit
Qojt-Indïén en andere Àfiatifcbe Ptovintien te befchryven, zy is
de groene Ooft-Indifchë Pagie, de Paris van Lintioeusen ilaat
onder dezulke, die van henl Equités Trojani o f Trojaanfche
Ridders, genoemd Worden. 'De voorfte VJëugelen zyn dofl-
kergroen, engelykèn wel na Fluweel. Aàn den Rand, die
iets uitgetakt is , ftaan efenige bleekgroene vlakken. De agterfte
Vieugelen Zyn veel meer uitgetakt, en hebben aan het
onderite eind eën ftaart. Deèze ftaarten o f uitfteekzels heb-
ben eene byzondere gedaarite, want in Piaats van fpits toe te
loopen, zyn ze breed, rond, en byna leepelvormig. Op de
agterfte Vieugelen, die ook donkergroen van koleur z yn,
ftaat naar boveri toe een zeer groote blaauwe hoekige vlak,
en naar beneden toe een fwart O og, dat met éen Purperroode
Ring omvangen is. Dog aan dé ônderfte zyde der Vieugelen
zyn ’er wel zeven dergelÿke Oogen te zien, en de koleur ver1
fchild medè, want op de bovenfte zyde der Vieugelen fchit-
teren hemelsblaauwe ftofjes op een donkergroene grond; maar
aan de ônderfte zyde der agterfte Vleugels, alwaar de zéven
Oogen te zien z yn, leggen witte ftofjes op een groene grond:
Men vind ook eën zoort van gelyke teekening, welker agterfte
Vieugelen geen zulke üitftëéfciejs o f ftaarten hebben.
Fig. 2. Men zoude deeze tegenwoprdige Nagt-Kapel of
U y l, wegens zyne groote en voortreflykheid voor een buiten-
landfche houden; maar hyis een Europifcbe, en wel de groot-
f te , van die wy in Europa hebben. In Vrankryk vind men Ze
dikwils, maar in Duitfcbland zelden. De Rups daar van is
g root, geel van koleur, en overal met hemelsblaauwe ftarre-
vormige knopjes bezet, z y word gevonden op Wilgen j Olme,
Hazel- en Rozeboomen.
De Ridder Linneeus heeft deeze Uyl Onder de Èombyces Qf
pluim-Sprieteri gcfteld, en hem den Naam van -Pavonia major
de groote Paaüyyoog gëgeeven, wànt ’er zyn ook veéle kleipe
zoorten, die egter met dee?e groote , zejfs in de ‘kiein^e
Pmftandigheden overeenkomen. De tegenwoprdige Kapel is
Koffybruin, op de eene Piaats iets donkerder, en op de andere
iets helderder van koleur; dog Qveral fchÿnen roodàg-
tige Punten en fyne ftreepen door. Âlfe Vleugels hëbben een
breedeZoom, van een onder een gemengde bruine en afch-
graauwe koleür, en in het midden der Vléugelen Icheid zig
het dpnkerbniine van het helderbruine a f, door middel van
eene fchuinloopeiide', getakte , aft.iigiaauwc, or witagagc
ftreep. Het merkwaardigfte dat deeze Eapel fraay maakt,
beftaat in de vier fchoone Paauwe-Spiegels, die zig naaft el-
kandér op de vier Vieugelen beviriden, en waarom men ook
deezen Uyl de Paauwe-Spiegel o f Paauw-Oog, nocmd. Deeze
zoPgenaamde Spiegels of Oogen hebben een fwarten Appel
, om welke eèn helderbruine Ring gaat. Om de helft van
aëezen Ring loopt, eën imalle ftreep, dan volgt ’er weder
een roode Ring, die wederom met een fwarte omvangen is.
HetLighaam is ruig en hairig, de Sprieten zyn Oranjegeel,
onder breed, boven fmal, en gèlykenen zeer wel naar de Plüim
Of Baard der Schryf-Pennen.
Fig. 3. Deeze Dag-VTinder behoord van gelyke onder de
Paaum-Oogen, doordien de agterfte Vleugels mede met zooda-
nige vier Oogen geteekend zyn. De bovenfte Oogen hebben
een Oranj’egeelèn Oog-appel met een blaauwe Ring, en de
ônderfte integendeel hebben een blaauwen Oog-appel met een
Oranj'egeele Ring, die naar beneden toe in een wydere Boog
omloopt. De grondverwe der Vieugelen is graauw o f veël
eer fwartbruin, en met ontelbaare witte Puntjes als ge-
fpikkeld, aan den Rand hebbenze eenen donkeren Zoom, aie
uitgetakt is , ftaande in ieder Boog van de uittakking een
helder geele vlak, gelyk een halve Maan. Iets verder van den
Rand a l , ftaat een regel Van ligtgeéle vlakken ; die evettre-
dig met den Rand loopen. Over het midden der Vieugelen
loopt een ligtgeele Band, die tôt over de agterfte Vleugels in
een ftreek voortgaat ; dog op de voorfte Vieugelen zomwylen
afbreekt. Het Lighaam is boven aan weerskanten met een
ligtgeele ftreep getëekent, die langs het L y f afdaald.
Fig. 4. Men heeft ook veele Kapellen, die eenkleurig zyn,
zoo dat de vier Vleugels niet alleen van boven ; maar ook Van
onderen eender z yn , en op elkanderen gelyken. Van die
Natuur is de tegenwoordige Europifcbe Dag-Vlinder, want aile
Vleugels zyn zoo wel van boven als van onderen fwavelgeel,
uitgezondert dat op het midden van ieder Vlëugel een klein
Qrànjekleurd Oog ftaat, en d?t de Aderen o f Ribbën def
Vieugelen fwart doprfchyhen. '' Het Lighaam is blaauivagtig,
heeft geele Ringën, en veel Hairen. 1
Fig. $. Deeze Eapel is van gelyRe groote als de voorgaan-
de; dog derzelver koleur is bontverwig, en is v ry raarder.
De grondverwe is ügtbriiin, de voorfte Vieugelen hebben in
hünne Punten ter zÿden een groote citroenverwige vlak ; de
agterfte Vleugélen integendeel hebben maar onder aan een
ënkélde citroëngeele Vlak. In het midden der Vieugelen is
aan Voerskanteù ë^n breede fneeuwitte ftreep, die als zilver
Jblihkt, en tôt bvër de agterfte Vieugelen in een gelyke breed-
tè heënen' loopt. De Zoom der voorfte Vieugelen .beftaat in
twee donkerbruine ftreepen ; maar die van de agterftë VJeu-
gelen is uip drië zulke ftreepen te iàmen geftelt, ook zyn
deeze Vieugelen iets meer als de bovenfte, uitgetakt.
. Fig. 6- Men ziet Hier wederom een andere Indiaanfe Dag+
Éapel âfgèbi?ëld, wiens grondverw in een blèeke Oranjekleur
beftaat; dog dezelve verlieft niets aan fraaijigheid,doordien de
fwarte Dwarsftreepen en fwarte Zoom, mitsgaders de geele
Rupten die in de fwarte Zoom ftaan, een byzondere fieraad
?an deezè Eapel geeveri. De ônderfte zyde van déeze Vlinder,
is even gelyk de boyenfte, en in niets onderfeheiden, als dat
zoo wel de Qramekleur als opk de fwùte ftreepen aldaar
yeel Dle,eker zyn, aïs van boven-
Fig. 7. Ten laatften Zign w y n°g °P deeze Plaat een zeer
fraaije Paauwe-Spiegti, wiéns grondvérwe Oranje, en de Zoom
Jigtbruipi is, zÿhdè dé Zoom op de wyZe der Pleureufen-KapeU
leu iets r,uig en wollig, ja zelfs is het geheele L y f hairig. Op
ieder Vléugel zitten twee Oogen, pamëntlyk een groot en eep
tae'm > ülc" Oyaonder merkwaardig zyn. Op de voorfte VJeuge-
leri, namentlykj 'zic boveü aamTiec ema een klëinOog, be-
ftaande in yerfcheide Ringen, die om een wit middelpunt ge-
trokken zyn, en waar nog een klein o f onvolkomén Oog,
in een enkelde Ring beftaande, tëgen aanftoot. Verder naar
beneden toe ftaat iü ieder van dezelve voorfte Vieugelen
nog een grooter Oog van dezelfde Teekening als de eerftge-
noemde : want in het midden bevind men een wit Punt, dan
volgt een violette breede Ring, om die loopt een fmalle
fwarte Ring, en dan volgt een fmalle geele, die eindelyk wederom
nog met een fwarte Ring ingellooten word. De bovenfte
Rand der voorfte Vieugelen is fwart, en uit dien fchie-
ten eenige vlammen o f ftreepen in de Vieugelen. Aangaande
de agterfte Vleùgelèp, zoo zyn bp dezelve de bovenfte Oogen
groot, en de onaerftë klein. De groote Oogen hebben een
vermiljoen rood Veld opi een witte Punt. In Het gezegdè
roode Veld is naar beneden toe een ronde fwarte vlak, (die
gelyk een Pok op een Oog ’er uitziet) als iügefchOQven, zop
Hat men ’er maar de helft van ziet. Om dit roode Veld gaat
eerft eèn geele, en dan een fwartè Ring. De ônderfte Oogen
dèr agterfte Vieugelen zyn éven zoo groot, en even aldus
geteekend, gelyk de bovenfte Oogen, diè op de voorfte Vieugelen
ftaan.
T A B . C ,