( H 1
Visfchen zyn. Des niet te min heeft de Vermaarde Ridder
L in n iE o s .j dezelve daarom van de Visfchen afgezonderd,
, om dac zy door haare Longen adem haalen, plaatzende het
eerfte Zoort, dat volkomen Longen heeft., onder de viervoe-
tige Dieren, om dat ze hunne Jongen leevendig ter Waereld
brcngcn, en ze Zoogen, hun de Naam Mammalia Cetre gee-
vende.
De andere Zoort met onvolkome Longen word onder de
tweeflagtige Dieren met het Byvoegzel van zemmende ( Am-
pbibia Nantes') Gerangfchikt. .
Dusblyftby deezen Vermaarden Schryver alleen, maar de
tweede Bende Onder de Visfchen ftaan, nàmentìyk die geeit Longen
hebben, en door andere Werktuigen adem haalen*
Nu komt het in een Zaamenftel in der daad juift daar niet
op aan, welke Schepzelen door Rangfchikkinge by elkander
geplaatfb worden als ’er eene voldoende Reeden voor is,
maar by de Schikkinge van een Natuur-Kabinet, gaat zulks
nietvaltyd aan, dewyl men zig daar ook een weinig naar de
uitterlyke Gedaante en Overeenftemminge der Schepzelen
voor het oog, rigten moet. Om dies wil zal men in ditWerk
onder de Viervoetige en-tweeflagtige Dierengeen Walvifch of
Zce-Hond afgebeeld vinden, maar Zoortgelyke Schepzelen
zyn om het beloop hunner Gedaante mede onder de Afbeel-
dingen der Visfchen gepläatft, zonder ons aan de Rangfchikkinge
van den Heer L in n ^ us te binden.
Om dan nader van de tmeede Bende te fpreeken, zo zyn deeze
Visfchen met byzondere Werktuigen ter ademhaalinge voor-
zien, die hun in plaats van Longen dienen, ende Wyfjes
laaten zortder onderfcheid haar Kuyt o f Eijeren fchieten, welke
naderhand in het Water door het Mauuecjo Bowugt «im
den, fchoon de Voortteeling der Visfchen in het geheel nog
niet ten vollen bekend is. De gezegde Werktuigen die ter adem-
haaünge dienen , bevinden zig ter zyde van den Kop, daar
men in het gemeen by andere Dieren de Ooren zoekt, en
daarom is ook aan deeze Werktuigen, fchoon oneigen, en
gantfeh valfch, den Naam van Vis-Ooren ( Bronchite) gegee-
v en, wy noemen die liever Kieuwen; want de Visfchen hebben
geene Ooren, ten minften ontmoet men ’er uitterlyk gee-
n e , en men gelöoft, dat zy nog hooren, nog een Stern hebben
, maar wel dies te naauwkeuriger alle iidderende Beweging
van het Water gewaar worden, en taamelyk wyd en fcherp
zien kunnen.
Wat de Gedaante van de bovengezegde, en ter ademhaalinge
dienende Werktuigen aangaat, zo beftaan zulke aan beide
zyden van den Kop in eenige over eìkander leggende Kraak-
beenagtige Boogen , aan welke een overlangfchen Baard zit.
Wanneer nü de Vifch door den Mond een meenigte Water
indorpt, zo word de Lugt door deeze Werktuigen uit het
Water uitgeperft, en diend tot ademhaalinge van den Vifch,
maar het Water gaat zonder Lugt ter zyden .tusfehen die
Baarden agter de groote Beenagtige Schilden, die dit Werk-
tuig by zommigen ter zyden van den Kop bedekken, weder
weg.
Om nu deeze Bende behoorlyk a f te deelen, zo bediend zig
de Heer L xnnjzus van de Vinnen , en merkt aan hoe en
waar zy zitten , neemende daar uit de Kenteekenen der Ge-
fiagten.
Vervolgens teld hy het getal der Ribben o f Pennen, die in de
Vinnen aan den Kop , R ü g , Buik en Staart zitten, en be-
paald door haar getal de Onder- Zoorten.
Deeze manier van Verdeelinge is ongetwyffeld zeer naauw-
keurig; maar voor de meefte Liefhebbers te moeijelyk, daarom
zal een beginnend Liefhebber eer verkiezen die Verdeelinge
tevolgen, die de Heer L in n jeu s voormaals gemaakt
heeft, met deeze Bende Visfchen te onderfcheiden,
1 . ) In Brancbioßegi, met Beenagtige Kieuwen
2 . ) Acantbopterygii, met Puntige ofSteekel-Vinnen,
3. 1 Malacopterygii, met weeke Vinnen, rekenende de andere
Bende mede onder de Visfchen, zo wel die met volkome, als
onvolkome Longen, namentlyk de eerfte onder den Naam van
Plagiari, o f plat Staarten, en de andere onder den Naam van
Cbondopterygii, o f, die Kraakbeenagtige Vinnen hebben, waar
door dan alle Schepzelen, die van buiten maar eenigermaate
de Gedaante van een Vifch hebben, öok onder het Geflagt
der Visfchen gelaaten worden.
Men plagt voortyds zeer algemeene Verdeelingen te maaken,
die hedendaags niet meer gelden, dog evenwel daar toe dienen
kunnen, oth veele Omftandigheden te leeren kennen,
en daar nadereOverweegingen over te maken. Men deelde ze
namentlyk in Visfchen der Staande Wateren, in Rivier- en Zee-
Visjchen af. De laatfte wierden nog in Strand - Visjchen ( Lutorales')
, om dat zy zig maar digte aan het Scrand ophouden, en
in Petagii, die in de Dieptens van de Zee leeven, onderfcheiden.
Om dat nu de ftaande Wateren en Ri vieren zoet, en de
Zeeen Zout zyn, zo kwam daar een zeer algemeen onderfcheid
tusfehen Zoet- en Zoüt-Water Visfchen uit voort; waar toe
men nog dat Zoort voegde, dat zo wel in Zout, als in Zoet-
Water leeven kan.
Nu fchynt het wel in den eerften opilag als o f deeze Zoort
van Verdeelinge niets beteekende, om dat zy al te gemeen is,
om ’er eene behoorlyke Rangfchikkinge door te bepaalen;
maar het is moogelyk, dat het ons ten deezen Opzigte nog
aan genoegzaam Ligt ontbreekt; want het is' waarfchynelyk,
dat ieder Vifch in zodanige Wateren leeft, die met het Geftel
van zyn Lichaam overeenftemmen. Terwyl nu de -Zoete en
Zoute Wateren in haare eig'e zwaarte zeer van elkanderen
verfchillen, zo moet noodzaakelyk een iedere Vifch ten opzigte
van zyne Vinnen zo gemaakt zyn, dat hy het Vermögen heeft,
zig door middel van dezelve als door -riemen in dat Water,
waar in hy leefd, bekwaamlyk te beweegen. Dit maakt nu
in der daad een aanmerkelyk onderfcheid. Men weet namentlyk,
hoe dat een Schip, dat in Zoet Water diep geladen is,
in de Zee egter hooger r y ft , daar | in tegendeel een in Zee
diep eelaaden Schip gevaar loopt om te zinken, zo ras het in
Zoet Water komt, o f ln een Rivier Jnloopt. Deze waarheid
blykt een iegelyk door eene algemeene en zeer bekende Proe-
v e , genomen met een verfch E y , het geen in Zoet Water
zinkt en in Pekel dry ft.
Wel is waar, dat de Natuur aan. de Visfchen een dubbelde
Luchtblaasgegeeven heeft, waar door zy tot het dryven o f zinken
bekwaam gemaakt worden, ondertusfehen blyft het dog egter
waar, dat zy in Zoute Wateren meer zwaarighedenontmoe-
ten om voort te zwemmeh, als in Zoete, en hoe zouden zy den
tegenftand van een dikker Water overwinnen, wanneer zy niet
vandenScheppermetmeerder, fterker, langer, o f voordee-
liger geplaatfte Vinnen voorzien waren ? Mogelyk is dit de
waare oorzaak van het getal en de hoedanigheid hunner Vinnen
, die naar de Trappen van de ziltigheäd der Wateren,
waar in zy leeven, bepaald zyn. Want de Zee is aan Strand
zo Zout niet als in het midden, ook is de een Zee Zouter als
de andere. Zelfs de Stroomen en Rivieren verfchillen in
hardigheid hunner Wateren, en het eene Water is vloeibaar-
der, als het andere. Deeze gisfing is in der daad niet ydel, in
overweging genomen zynde, dat’er Visfchen z yn, diegaerne
tegens den Stroom zwemmen, terwyl zig andere integendeel
altoos met den Stroom voortfleepen laaten. Immers zoude
dit geen oorzaak kunnen z y n , waarom de eerftgenoemde
twee, en de andere maar 66n Vin op den Rüg hebben ?
Men maakt ook wel de Rangfchikkinge naar het Gebit der
Visfchen, want zommige hebben lange en puntige, andere
ftompe en ronde Tanden, wederom andere hebben maar inge-
korve Kraakbeenagtige Kaakebeenen, en verfcheide hebben
geheel geen Tanden o f eigentlyke Kaakeheenen, maar zyn
met een Zuigtromp voorzien.
De Visfchen met lange Tanden zyn allen Roof-Visfchen die an-
dere Visfchen, doode Lichaamen en dergelyke verfiinden, als
byvoorbeeld de Zee-Honden, Snoeken en Rochen. De
Visfchen met fiompe en ronde Tanden leeven van Infeften, Wor-
men, Polypen, en zulk (lag van Schepzelen. Die ingekorve
Kieuwen hebben in plaats van Tanden , eeten Planten , en
zoeken hun Voedzel in ilyk. Eindelyk de zulken die een
Zuigtromp hebben leeven meeft van onreinigheden, die in het
Water gevonden worden. Dog ’er zyn ook Visfchen, welker
Gebit op geene van de voorfchreeve wyze geftelt is, als by
voorbeeld de Walvisfchen, die in plaats van Tanden het Ba-
lyn in Regels en in groote meenigte hebben zitten.
Ook onderfcheid men de Visfchen met Schubben van die,
welke geene Schubben (ofalthans geen groote) hebben, van
gelyke ook zulke, welke op de wyze als de viervoetige Dieren
met Haften, o f ook met Steekels en Pennen bezet zyn, dog
dit en dergelyke kan nooit dienen, om de Geftagten en Hoofd-
Zoorten behoorlyk naar vafte en doorgaans. geldende Kenmer-
ken van elkander te onderfcheiden , maar het helpt iets tot
, bepaaling der Onder-Zoorten.
Wat de groote der Visfchen aangaat, zo hangt die, gelyk in
het Ryk der viervoetige Dieren, van het Zoort af; gelyk een
Muis nooit zo groot als een Olyphant word, zo zal een Ma-
kreel nooit die van een Zee-Koe o f Walrus krygen, zommigen
der Visfchen wasfen fchielyk, en men heeft aangemerkt,
dat de verandering van het Klimaat en van het Water meer
Invloed op den Wasdom,der Visfchen heeft als men doorgaans
omtrent de viervoetige Dieren waarneemt.
Wel is waar, dat zommige der laatftgenoemden in het eene
Land merkelyk grooter en fterker worden als in het andere,
dog dit onderfcheid is zo groöt niet, als zulks wel by zommige
Visfchen gemeenlyk is , want men vind’er die in het eene Water
op het hoogfte ddn o f twee Voeten lang worden, en egter in
het andere de lengte wel van ddn * twee en meer Ellen krygen.
Ten Bewys kunnen de Snoeken iiaarfen en Witvisfchen
dienen, die men in de Rivier de Wolga in Rusland, en aan de
Oevers van de Cafpifcbe Zee vind.
Het is nu wel ongetwyffeld , dat de Visfchen Ouder worden,
als andere Dieren, en wy herinneren ons, zulke Geval-
len geleezen te hebben, dat men in Vorftelyke Vyvers uitne-
mend groote Visfchen gevonden h e e ft, dragende in hünne
Vinnen een doorgeftooke Koperen Ring, waar op door de
Bezitters voor onheiichelyke tyden de Naam en Jaartal opge-
graveerd was, wanneer men dien Vifch eertyds gevangen en
in de Vyvers gezet had ( p ) . En in der daad kan men uit de
ontzachlyke groote van eenige Zoorten yan^iefohen -rergo^
leeken tegens de everiredigfieiä van“ hunnen Jaarlykzen Was-
dom niet anders beiluiten, als dat zommige zeer Oud worden,
te meer in zulke Wateren, waar geen fterke Visfchery in is,
door dien daar veele Visfchen in zeekerheid leeven, en Oud
worden, terwyl men in andere Wateren de gröote Visfchen
geftadig opvangt. Ondertusfehen zyn wy van gevoelen, dat
de beftendige Gefteltenisfe van haar Element, namentlyk
het Water, veel oorzaak van hunnen Ouderdom is, waht de
Land-Dieren zyn veel meer aan de geduurige veranderingen
van Lugt, Wind, en Wedr, die voor hun Lichaam fchaadelyk
z yn, bloot gefteld, blyvende integendeel het Zee-en Rivier-
■Water meeft al in eene egaale gefteldheid.
Zonder twyffel zyn de Groenlandfcbe Walvisfcbetf de grootfte,
want zy haälen veeltyds över de honderd Voeten. Na deeze
vdlgen in groote de Zee-Koeijen, die in de Noordfcbe Zeeen en
by Kämtfchatka zeer groot, en wel dertig Voeten lang, maar
aan de Kuft van Jfrika kleinder vallen: dan volgen de Zee-
Honden o f Haajen van de Middelandfcbe Zee , de Zee-Leeumn
aan de'Kuft van Peru en Cbili ter lengte van twintig Voeten,
en over de zes duizend Ponden zwaar.
Na deeze zyn de Noord - Kapers, Swaard- Visfchen, Normals,
Bruinvisfcben , Walrusfen , Kaapfcbe en Noordfcbe Robben , dan
vervolgens de Steur, Huizen - Blas-Vifch, Kabeljaauw, en zo
verder, ieder in hun Z o o r t, van een aanZienelyke groote.
Onder de kleinfte Zoorten behooren de Hansjovis, Spieringen
en eenige Platvifcbjes in de Bogt van Mexico, welke laatfte
niet meer als een Duim groot worden, van gelyke de kleine
Zoorten van Rivier-Visjes. By de Duitfcbers onder den Naam
van Grundelen en Smerlen bekend.
• Het Beloop van haar Lichaam is mede zeer verfchillende,
want eefiige zyn lang en rond, gelyk de Aal, andere korter,
dikker,' en lang wer pig rond, gelyk de Snoek, wederom andere
platen b.reed, gelyk de Baarsen Karper, o'ok zyn ’er drie, vieren
veelhoekige Visfchen, als mede zulke die plat rond, gelyk
een Tafelbord, o f ook dik-rond gelyk een Kogel zyn.
welker betye Oogen maar alleen aan de eene kant ftaan, het
zy de regtej o f linker, zynde de onderfte zyde van hun Lig-
haam wit, io als daar zyn, de Schol, Roch, Bot, Tongen,
enz ., die van de Heer L i n n ä u s PleuroneSles genaamd
worden.
Ten opzigte van haare Leevenswyze weet men, dat die
zeer verfchild, want zommige laaten zig maar des Daags zien,
ep fchuilen by Nagt; andere,integendeel zwemmen des Nagfs
om, en ilaapen by Dag in hunne Sluip-Winkels: eenige hou-
den zig in de Dieptens, en andere digt aan de Oppervlakte van
Bet Water op. Die in de Dieptens woonen, beminnen niet
altyd een en denzelven grond, want het eene Zoort ontboud
zig boven Klippen en Steenen, het ander boven wit en rein
Zand, of over een Moerasfigen grond op, o f zy zitten tusfehen
allerhande Water-Gewasfen van Riet, Biezen en dergelyke.
Van die geene, welke zig in de hoogte ophouden;
fchieten eenige beftendig als een Pyl gints en weder, andere
zyn langen tyd en uuren agteren ft i l, zonder zig byna te
verroeren.
Zeekere Zoorten zwemmen altyd fchaarswyze, en andere
worden maar enkeld gevonden. Wanneer haar Kuit fchieten
zal, begeeven zy zig digt aan de Oevers, op dat de Zon de
Eyers beter .uitbrofijen zou. Men .heeft ook zeekere Zoor-
. ten, die gelyk de Swaluwen en Ojevaars pp zommige tyden
Verhuizen, en naar zeekere Geweften verre Zee Togten
doen, zig aldaar eenigen tyd ophouden, en naderhand weder
te rugge keeren, zo als zulks uit de Gefchiedenis der Harin*
gen bekend is.
, Vöoro weet een iegelyk dat de meefte Zee-Visfchen in het
donker ligten.
Dat de drukking van de Lucht ook een grooten Invloed op
veel Zoorten van Visfchen heeft,, blykt daar u it, om dat zig
verfcheide Visfchen zeer woelig betoonen, wanneer ’er een
Onweder op handen is. Men ziet zulks aan de Kwab-Aalen,
Müithonden en meer Zoorten van Visfchen, wanneer men ze
in groote Flesfen met Water bewaard, en op hunne Bewee-
gingen agt gee ft, die zy maaken, .wanneer het WeSr veränderen
zal.
D e Zee - Lieden berigten ons mede hoedanig veele Visfchen
zig, wanneer ’er OnweSr aanftaande is, uit het Water
in de hodgte begeeven, o f zig ook bp deszelfs Oppervlakte
omwentelen , gelyk zulks van de Bruinbis, Noord-Kaper, en
andere bekend is ( g ) .
Maar wie weet, welke Wonderen ’er nog niet ontdekt ftaan
te worden, die nu nog in de Dieptens der Zee verborgen
zyn ? Slegts is daar by noodig agt te geven, dat men niet
aan alle zeldzaame verhaalen G'eloof flaa, zonder goede Be-
wyzen te hebben , want men heeft verfcheide Fabelen door
de Uitvindinge der Digteren nopens Zee-Schepzelen in de
Waereld voortgeplant, als van Sireenen, Meermannen en Meerminnen,
Neptbunus Paarden, en diergelyke, geevende verfcheide
Schryvers v o o r , dat ’er zodanige Gedrogten in de Zee
zyn.
Nu zouden wy wel- eenige Gefchiedenisfen van zommige
Visfchen als van de Walvisfchen, Haaringen, en hunne
Vangft, als mede van Zee-Koeijen, Zee-Leeuwen, Water-
Slangen, Zee-Honderi, Beef-Vifchen, en meer andere kunnen
mede deelen; maar overmits de Berigten daar van meeft
in alle Woorden-Boeken van de Natuurlyke Hiftorie kunnen
nagegaan worden, waar men zulks reeds uitvoerig befchreven
heeft, zo agten wy zulks hier onnodig, en gaaü dus maar tot
de Befchryvingen der A f beeldingen over.
( ? ) Ken dergelyke oude Snoek mierd ’er voor vyf fernen in de groote Vyver der Domein - Goedercn van den Hertog van Wurtemberg
gevangen, op welkers Ring bet Jaartal van 1400. ftond met den Naam en Waapen van den Hertog van dien Tyd. Men vind ook
dikwils in de groote Vyvers, die in Gebergtens en Wouden ¡eggen, en nooit af gelaaten worden, zeir oude Karpers, uit welkers groote
en vafiigbeid men befluiten moet, dat zy zeer oud zyn, om dat zy in groote de andere verre «oertreffen, van de welken men dog in bet
zeekere weet, dat zy vyf tig of meerdere faaren in Vyvers geflaan bebben.
( ? ) hebben zelve met bet grootfte vermaak gezien bet dertele Speeleri van verfcheide Zee-Hotiden of Robben in de Oojl-Zee, ons
Scbip veele uuren agteriin gelydende, en groote zetten over bet Witter doende, maar merkten te gelyk daar by aan, dat ’er altoos
een zwaare Storm kort op volgde.
II . D E E t. G T A B . H.