
¿ k t ì k \ r a ? & M ,d $ e n .c b i z o .
( 3? )
Die in deeze Figuur afgebéeld is , komt tilt efen ruuwe zoo-
genaamde Beere-Rups, die dik met fwart hair bezet is. De
voorfte VIeugelen van deezen Uyl zyn geelagtig w i t , en heb-
ben groote donkerbruiné vlakken als de huid van een Tyger.
De agterfte Vleugels zyn Oranjekleurd met groote vlakken
bezet, even gelyk het geheele Lighaam ook zoo geteekend
is. Aan de onderfte zyde zyn de Vleugelen omtrent eender
geteekend, als van boven. De eigentlyke Sprietèn, die deezen
Uyl toekómen | zyn onder dikker als boven , en gelyk
de Sehryf-pennen met een Baard voorzien.
Fig. 7. Deeze is mede een Nagt-Kapel, wiens regte Sprie-
ten eigent.yk kort, en zoo als van alle Nagt-Uylen, onder
d ik, boven dun, en ter zyden met een Baard voorzien zyn,
hetgeen wyvooraf aanmerken. Hy komt uit een blaauwag-
tige graauwe Rups , die vesfcheide ftreepen heeft. De Vleugels
zyn graauw en xoodagtig, o f veel eer wankleurig en gewa-
terd, hebbende een geelagtige en witte Zoom, ln het midden
van ieder Vleugel is een groot Oog te zien, jvaar van de
Appel fwart, de eerfte Ring geel, en de buitenfte Ring fwart
is. Waar by wy aanmerken, dat aan ieder O o g , naar de
kant van het L y f , nog een kleine halve Ring legt, die van de
buitenfte fwarte Ring alleen door een witte zeisvormige vlak
onderfchciden word. Het Lighaam is donkerbruin, dik, en
ruig, en heeft witagtige Ringen.
' T A B . c. V.
ftg. 1. /'"'vffchoon de meefte IndiaanfcbeKapellen, tegensde
Europifche te reekénen, byzonder groot zyn, zoo
v ini men ’ér dog ook veele van een middelmatige groote,
die niet minder fraay zyn.
Deeze en de twee volgende Kapellen können daar van
den bewys zyn. Wat de tegenswoordige aangaat, zoo is het
een Dag-Vlinder uit de Antillife Eilanden. Haar koleur is
gelyk fwart bruin Fluweel, en alle Vleugels hebben bleek-
geele gladde vlakken. Men ziet ligt, dat hy van dieKapel,
die op de Plaat C. I. Fig. 3. afgebeeld is , verfchild. Byzonder
is hy door twee bloedroode langwerpig ronde vlakken
onderfcheiden, dieover elkander op de agterfte Vleugelen
ftaan. Ook vind men op de voorfte Vleugelen digt by
het Lighaam eene ontelbaare meenigte van kleine geele Pun- ,
ten. De onderfte zyde der Vleugelen is even z o o , als de
bovènfte geteekend.
Flg. 2. Niet minder fraay is ook deeze Indiäanfche Dag-Kapel,
deeze fchynt wel eenige overeenkomft met die te hebben, diè
Tab. C. II . Fig. 3. is vertoond, dog zy is in verfcheidè ftuk-
ken gantfchelyk verfchillende. Want vooreerft hebben-alle
de Vleugelen verheeve Ribben, die zoo fwart als een Kool
zyn. Tusfchen deeze Ribben zyn de voorfte Vleugelen Oran-
jekleurig, en de agterfte zyn Citroenverwig, de Punten van
de voorfte Vleugelen, als mede de Zoom van alle Vleugelen
iskoolfwart, wollig, en gelyk fwart Fluweel in ’t aanzien,
zynde met fneeuwitte gladde en blinkende vlakjes-verfiert-
Het Lighaam heeft gelykWVIeugeien ccu vermengde koleur.
Fig. 3. Deeze Weß*Indfcbe Dag-Kapel verfchilt mede van
dien, die wy op de Plaat C. III. Fig. 4. gezien hebben, want
de koleur is op alle Vleugelen zoo hoog zwavelgeel aan beide
kanten, dat men geen fraaijer geel zien kan, ook leggen de
Stofvederen zoo digt op de Vleugelen, dat het fchynt, als of
deeze Vlinder met zwavelftof dik bepoejert was.
Fig. 4. Op deeze voorgaande drie Indiaanfcbe Dag-Kapellen,
laaten wy drie Europifcbe volgen, welke men in het Nurenbur-
ger woud by Erlang vind. De tegenswoordige, wiens onderfte
zyde wy in de volgende Figuur byzonder hebben laaten
afbeeiden, is overal van grondverwe Oranjekleur, dragende
eefi meenigte fwarte vlakjes, die in regels gefchaard ftaan,
en als ftompe driehoeken ’er uitzien.
Fig. 5. Men ziet hier, zoo als wy zoo even gezegt hebben,
de onderfte zyde van de voorfchreeve Kapel, zynde aan deeze
kant v ry meer verfchot van koleur. De bovenfte Vleugelen
hebben mede fwarte vlakken op een Oranje grond.
Dog het zeldzaamfte is , dat men op de eene Vleugel dui-
delyk net getal van 1501. en op de andere dat van 1071. vind.
Zoodanige fpeeling der Natuur vind hier en daar plaats, zon-
der dat ait iets byzonders behoeft te beteekenen.
Immers Valentin heeft inzyneBefchryvinge van de Indiaanfcbe
Hoorns en Schulpen aangemerkt, dat men ’er fomtyds vind,
daar op duidelyk eenige Cyffers, o f een getal ftaat, en by-
geloovige Liefhebbers fchatten zulke ftukken zeer hoog, dog
zonder reden, door dien daar even zoo min iet agter fteekt, als
wanneer men op een bevrooren Vengfterglas het getal van 666.
vind. .Wat de agterfte Vleugels betreff, zoo hebbenze aller-
hande fraaije koleuren, als Oranje, Violet, Ligtgeel,' en der-
gelyke, en deeze koleuren worden beftendig door zilverkleur-
de, blinkende, en Paerlemoeragtige vlakken afgewisfeld.
Fig. 6. Deeze Kapel, die omtrent de gedaante van een
Vlieg heeft,* is zo lierlyk, dat men de fraaiheid naauwelyks
met het Penfeel uytdrukken kan. De voorfte Vleugelen
mitsgaders het Lichaam, zyn met een zeer fraaije fiuweelag-
tige en in het blaauw fchietende groene kleur overtrokken.
In deeze kleur blinkt te gelyk een zilverglants, die wanneer
men de Vleugels iets wend in goudftraälen verariderd. De
agterfte Vleugels in tegendeel zyn glad, en doörzigtig als muf-
covies glas.
Fig. 7. Deeze is mede een Dag-Kapel, $iins kleur op ’t
Oog fchynt afchgraaüwte z yn, dog nadertoeziende, vind men
in het afchgraauw ook eenbruine, blaauWe en groene koleur,
waarin nog behälven dien beftendig fwarte en witte vlakken
zig afwiffelen. • De Vleugels zyn üytgetakt en aan de onderfte
zyde -iheer groen als ^afchgraauw. Voorts is niet alleen het
Lichaam, maar ook de Vleugelen zo wel van onderen als van
boven ter helfte toe zeer ruig en vezelagtig, en met lange
Hairen o f met een wolagtige ruigte als bezet.
Fig. 8. Om dit vak der gevleugelde Infeften niet* zonder
eenig ander 11 ag ^dat van do-Kapellen verfchild, te befluiten,
30-^orchaifiier een zeker Indiaans Infeil vertoond, het geen
van R'öfel onder de Sprinkhanen gefteld, en aldaar, gelyk
ook van meer Schryveren gefchied, het wandelcnde Blad ge-
naamt word, fchoon de hiaiaanen zelf dit Infeil het vliegende
Paard noemen, en onder .het wandelende Blad een ander infeil
verftaan. Dit Infeil heeft vier lange vliesagtige Vleugelen,
die in het groen trekkeü, en doorfchynende zyn. Door de-
zelve gaan veele Ribben, tusfchen welke men een Netvor-
mig weefzel van aderen ziet. Het Lichaam is buitengemeen
lang, en in twee Deelen afgedeeld. Het agterfte gedeelte
heeft lange Keenen, en dünne Schinkels, maar het voorfte
gedeelte heeft digt aan het Hoofd twee getakte pooten, met
zeer dikke en ftekelige fchinkels. De kop is breed hangt lieder-
waards, en gelykt wel naar een Paardekop, waar vari daan de
Indiaanen dit Infeil ook het| vliegende Paard noemen. De oogen,
die boven aan het Hoofd ftaan , zyn buiten gemeen groot,
hoornagtig, en byna doorzigtig, puilende als twee glaafe bol-
len uit het voorhoofd.
Belangende daar en tegen dat Infeil, het geen de Indiaanen.
het wandelende Blad noemen, zo is dat een andere Sprinkr
haan met groene Vleugelen, die aan het Lichaam fpits, in het'
midden breed en aan de eindens wederom ftomp zyn, zo als-
de gedaante van verfcheide Boom-blaaden is. Midden door
die Vleugelen gaat een dikke ader, die zig aan weerskanten
met fyne Takjes uitbreid, het geen dus van de Bouwordere
der voorfchrevene Vleugelen merkelyk afwykt.
Fig. 9. Men vind ook onder de gevleugelde Infeilen eenige
zoorten die halve, en andere die heele bedekzelen' hunner
Vleugelen hebben. Onder de laatfte komt ook een Geilagt
vo o r , dat men Tonen noemd. Van dien Aart is de Tegen-
woordige Afiatife Goud-Tor, die van Natuur zo pragcig gete-
kend is, dat men zenaauwlyks fraaijer vind. De grondverwe
K »s»