I N L E I D I N G E
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
V I S S C H E
ft Y zullen thans van een Honft-Zoort van
Schepzelen ipreeken, waarvan wy alleen een
‘ geheel wydlopigBoekzouden können fchryven-
Hec verbazend verfchil, de zeldzame levens-
i wyze, en de zeer groote meenigte der Vis--
I fchen behelsd zo veel zeldzaamheit in zig,
dat het zelve te langdradig zoude vallen zulks
maar kortelyk aan te haalen, laat ftaan geheel uit te voeren,
want in de Zee weemeld het overal van ontelbaare Schepzelen'
Wie ook maar de ontzaggelyke meenigte der Wateren, Ri-
vieren, Zeeen en ftilftaande Poelen en Meiren beneffens
dengrooten Oceaan overweegt, wat plaats die op den Aard-
kloot inneemen, en hoe de Wateren te zaam genomen het
vafte Land in der Daad verre overtreffen? Die zal ligtelyk
begrypen, dat in dat Element eenontelbaar Heir van Schepzelen
verborgen zyn kan-
De onpeilbaare Dieptens hebben buiten dien nog veele zaa-
ken voor ons oog verborgen, en het ontbreektons nog aan
de alderwägtigfte ontdekkingen, die dienen konden om ons
eene volkome opheldering van de Huishoudinge der Viffchen
te geeven.
Dog hoe is ’er hoope, om ooiteen volkome ligt in deeze
verborge zaake te erlangen, terwyl het Element, in het welk
de Viffchen leven, ons belet haar na te volgen, en daar op
ontdekkingen te maaken?
W y zyn derhalven genoodzaakt, ons zelve in deeze Inleidinge
een perk te Hellen, en zullen maar van eenige manie-
ren, om de Viffchen te verdeelen. fpreeken, en daar eenige
algemeene Aanmerkingen byvoegen.
By de Befchryvinge der Afbeeldingen zullen wy hier en
daar eenige byzondere Waarneemingen inlaffen , en volgens
ons oogmerk tragten kort en duidelyk te zyn, te meer, om
dat veele Schryvers, die de Viffchen verhandeld hebben geheel
niet met elkander overeenftemmen, onzeeker gebleeven
zynde, welk Zoort van verdeeling zy verkiezen wilden, ge-
lyk het dan ook in der daad geen ligte zaak is , eene zulke Af-
deeling der Benden te maaken, die voor een beginnend Lief-
hebber vcrftaanbaar genoeg is , om zig zelve naderhand daarin
gemakkelyk voort te helpen.
Van ouds plagt men alles, wat maar in het Water leefd,
onder de Viffchen te reekenen, en daar door wierd dat Ryk
zo uitgebreid. Dat men ’er ook kruipende en lopende Die-
r e n , toe telden, benevens nog veele andere Schepzelen
die zig mede in het Water bevinden. Ook hebben veele
onder de laatere Schryvers nog geen beeter Verdeeling
Ten minften behoorden naar het wydloopig Begmp, dat
zig B e l l o n iu s van de Visfchen maakte, ook de Hoorens
en Schulpen, Zee-Appels, Zee-Starren, Polypusfen, Kreef-
ten, Water-Schildpadden, Hagedisfen, Otters, Bevers, Water
-Rotten, Zee-Paarden o f de Behemot en dergelyke, mee-
de daar toe gereekend te worden- Maar zeedert men aan een
Vifch het zwemmen door middel van Vinnen, als mede dat
zy buiten het Water haar Leeven niet onderhouden kunnen,
als een Kenmerk gefteld heeft, zeederd zyn de eerftgenoemde
Schepzelen onder de Water-Wonnen, en delaatfte onder de
tweellagtige Dieren geteld.
Van het eerft Hag van Schepzelen is reeds in die Werk ge-
handeld, en de Dieren van beiderley Leeven, zullen naderhand
volgen.
Om in het Element van het Water te kunnen Leeven, word
eene byzondere Gefteldheid van de Longen, o f van die Werktagen
vereifcht, waar door de Visfchen verfche Lugt inade-
men können.
Nu heeft men gevonden , dat zommige Visfchen door de
Longen en de Lugtpyp Adern haalen, andere integendeel door
andere fVerktuigen doorgaans Brancbice o f Kieuwen genaamd.
De eerße Bende aangaande, zo hebben zommige volkome
Longen , en by andere zyn ze onvolkomen. Die Visfchen,
welker Longen volkomen zyn, hebben platte Scaarten, o f zulke
die vlak leggen. Deezen maaken het Geflagt der fVahis-
feben uit, en hebben doorgaans Kookers aan den Kop, waar
door zy het Water uitfpuiten; zy hrengen hunne Jongen levendig
ter Waereld, zo als daar zyn de eigentlyke Walvis-
fchen, Narwall, Dolphyn en meer Zoorten- De andere integendeel,
welker Longen onvolkomen z yn, hebben te gelyk
Kraakbeenagtige Vinnen, en fchieten nu en dan boven Water,
om. frisfe Lugt te fcheppen, als daar zyn de Rochen,
Zee-Honden, Steur, Lampreijen, en verdere. Deeze Visfchen
brengen hunne Jongen juift niet leevendig ter Waereld;
maar zy broeijen ze egter meeft in het Lichaam u it, en wer-
pen ze naderhand te gelyk in en met het E y , waar uit dan de
Jonge Visfchen vervolgens uitkruipen.
Deeze twee Zoorten van Visfchen hebben dit ondertusfeben
met alle andere Visfchen gemeen, dat zy Zwemmen, en daar
toe minder ofte meerder Vinnen gebruiken, ook maar alleen
in het Water, leeven, kunnende buiten het zelve o f geheel
niet, o f ten minften niet zeer lang het leeven behouden. Om
nu niet van hun Vlees, en Graaten, o f van hunne Gedaante
te fpreeken. Dus zal niemand twyffelen, dat het werkelyke
F a Visfchen