werken« datdezelve met even dezelve kragt, eti längs diehzel-
ven weg wederora te rugge werken, en dus op het oncftaan
van een zeker geval met minder overleg, en met weiniger Ver-
nuft zou können handelen.
By de Dieren vind nu zonder tegenfpraak even het zelfde
Plaats : by voorbeeld; wanneer een Horid een Bedelaar ziet,
zo blaft h y : de Gedaante van den Bedelaar, die zig aan zyn
Oog vertoond, en de Gezigt Zcnuwen in Beweeging brengt
veroorzaakc in zyn Ziel eenemoeijelyke Gewaarwording. Hy ziet
den Bedelaar als iets ongewoons, en te gelyk als een gevaarlyk
Perzoon en die niet te vertrouwen is , aan, fchoon de Voor-
ftelling die zig de Hond niaakt, niet toerykende is , om alles
in dit Geval duidelyk van elkander te onderfcheiden:, Terwyl
hy nu iets onaangenaams gewaar word, zo geeft zyn Ziel haar
misnoegen en vreeze door die Werktuigen te kennen, welke
zy door haare Werkzaamheid in de magt heeft, om ze tot
zcckere Oogmerken te kunnen bepaalen.
Deeze Werktuigen zyn de Zenuwen, en door dezelve werkt
de Ziel van,den Hond met even zo veel geweld te rüg,, als de
veroorzaakte Gewaarwording hevig was. Want zo lang hy den
Bedelaar van verre ziet , en als nog in twyffel ftaat zo begind
hy eerft zagt en langzaam te knorren, daar na begind hy, hoe
rriSer de Bedelaar naderd, allengskens te blaffen, maar zo hem
de Bedelaar geheel onverwagc M r a a » -«it uy oo8on
blikkelyk met eene raazende verwoedheid uit.
Dit alles te zaam genomen bewyil immers genoegzaam, dat
’er in het Lichaam der Dieren een byzonder Weezen huisveib,
het welke een oorzaak van de te rüg werking, en ook van
de willekeurige Beweeging van hun Lichaam is , laatende zig
deeze te rüg werkinge en het willekeurige geenzints uit de
Werktuigkunde verklaaren en berußende dit alleen maar op
zeekere Voorftelling, die zig de Ziel maakt, en op de kragt
van haare Gewaarwordingen.-
Zo ras wy nu dit op de voorgaande Gronden aannemen,
zo moeten wy het daar voor houden, dat de Zielen der Die*
ren een Vermögen hebben om op de Zenuwen van het Lig-
haam te werken, en door deeze werking het geheele Lichaam
met alle deszelfs Ledemaaten in eene willekeurige Beweeging
te ftellen, die met van werktuigelyke Regelen afhangt, of-
fchoon zig het Lichaam naderhand werktuigelyk beweegd,
wanneer eerft door de Ziel de eerfte aanvang en BepaaÜng
tot eene Beweeging gemaakt is (to ).
Terwyl ’er nu een Plaats zyn moet, waar van däan die van
de Ziel veroorzaakte Beweeging haaren aanvang neemd, zo
leid ons dit tot de Vraäg na de Zitplaats der Ziele op.
Waar beeft dan de Ziel der Dieren haare Zitplaatze ?
■ Zonder twyffel moet z y , zo niet zelve een vafte Zitplaats,
egter dog een vaft Punt, waar op zy altyd oorfpronkelyk
werkt, in het Lichaam van een Dier hebben.
Deeze Plaats kan in het Lichaam nergens anders zyn, als
waar alle de Zenuwen, die door het geheele Lichaam wyd en
zyd verfpreit zyn, haar oorfpronk neemen en te zaamen loopen.
Deeze Plaats nu vinden wy by ons zelve, en by de meefte
Dieren in het Hoofd, en wel byzonderlyk in de Hersfenen.
Want het is bekend, dat van daar-alle de onderfcheide Zenu-
wen , die eigenclyk de Zintuigen volmaaken, gepaart regts en links
door het geheele Lichaam in de Werktuigen der Zinnen uit.
loopen en bepaalt worden. Genoomen ook dat men uit wendig
aan ’t een o f ander leevendig Dier geen Kop ontmoet,
zo is dog in haar Lichaam ergens een zeeker Punt , in het
welk van alle kanten de Zenuwen van hunne Zintuigen te zaamen
loopen, en dit Punt moet dan voor haar Kop gehouden
worden, dewyl de Ziel alleen maar door dit Punt werken kan
en moet, wanneer zy het Lichaam naar willekeur beweegen
wil. Ten minften zyn in de gantiche Natuur nog geene andere
Regelen bekend, om de Beweeging van een werktuig te
verklaaren ( * ) . .
Wanneer 00k¡een Konftenaar' een werktuig in Beweeging
brengen w il, zo heeft hy niets ajiders te doen, als het op die
Plaats aan te taften waar de vereenigde Werkingen van alle
Deelen als in een Punt te zaamen loopen, o f van waar zig de
Beweeging over het geheel uitbreiden kan.
Wy hebben yoorbedagtelyk gezegd, dat een zulk Punt in.de
Dieren, waar alle/Zenuwen te zaamen loopen, byde meefte
Dieren in den Kop, o f in de Hersfenen is, want dit geval heeft
ook uitzondering.! Ten minften Zien wy met groote^verwon-
dering, dat een gömeene Huisvlieg ( o f Mug, ) als men häar
den Kop behendig affnyd, egter nog lang daar na leeft, en
wei eeuigc uurcu zuiiüer Köp in de Kamer omvliegd, het
geen niet zou kunnen gefchieden, indien by haar het meerge-
zegde Punt niet dieper geleegen was als de Kop zelfs. Even
het zelfde belpeurd men ook aan meer Infe&en.
Indien wy nu dit voor vaft ftellen, zo zal dat ’er.uit voort-
vloeijen, wat wy in de Inleidinge tot~de Zee- Starren gezegd
hebben,dat namentlyk die Schepzelen voor geen Dieren kunnen
gehouden worden, die geen Kop, o f die ten minften geen zeeker
Punt in het Lichaam hebben, uit het welke alle willekeurige
Handelingen hunnen oorfpronk neemen; veel meer zyn
alle deeze Schepzelen, waar aan dit ontbreekt, nader aan de
Planten, o f aan de Mineraalen te plaatfen. En dit was ook
de Reeden, waarom wy de Zee r Starren en Polypen liever in,
het Ryk der Gewasfen, als in het Ryk der Dieren geplaatft
hebben, wylwymeenden gevonden te hebben, dat hun een
Kop, o f een zodanig Punt ontbreekt ( y ) .
Eer wy egter liier op een zeekere Sluitreeden bouwen
kunnen, moeten wy nog een andere Vraage beantwoor-
den.
Waar aan erbend men dan de Werking van de Zielen by de
Dieren ? *
W y loochenen niet, dat het dikwils zwaar valt, de willekeurige
Werking van een Ziel te onderfcheiden, van de werktuigelyke
Beweeging der, Lichaamen; en dat wel daarom, dewyl
alle werkingen der Ziele, wanneer ze klaarblykelyk zullen
zyn , zig door het Lichaam naar Werktuigkundige Regelen
openbaaren moeten, dog men moet hier op den Oorfpronk en
op de Dryfveer der werktuigelyke Beweegingen zien, o f deeze
namelyk al wederom een Werktuigelyk Beginzel ( Principmm
Mecbanicum) hebben, dan o f veel eer zodanige Beweeging
volftrekt willekeurig is , en de tegenwoordigheid van een Ziel
bewyft ?
Wanneer
( OT) ^.en fyfr ,s in ftaat zig te bedwingen en in te binden, dat hm een Werktuig of een Vurwerk van ’t zelfs niet doen• Dit bedwingen
maar mede de Dieren hunne Werkingen te rugge bouden bangt niet altyd van Werktuigelyke Oorzaaken af, maar van zulke die Önlicbamelyk
zyn, en dus eenZiel, ii'n Overleg, of ¿in zoort van Verfiand vereifcben. Waarom by voorbeeld gaat een Kat, die een Mais gewaar word,
of bem reeds ziet, zoftil en Jluipende ? Waarom zit zy inet betgrootfte geduld, zomtyds meer als een half uur lang, om het af te loeren ?
Is dit geen Bewys, dat zig de Dieren bedwingen kunnen ? En wie dog kan dit verklaaren zonder in haar een Ziel te veronderftellen , die
bet Vermögen beeft iets te overleggen, en willekeurig te werken ? Ja wat is bet Speelen der Dieren, wanneer ze ander elkander dertel
zyn, en zig vermaaken, anders, als een doorftaande Bewys van een Ziel, die veel Vermögens, en dikwils vry meer, als men denken
zoude, beut ?
( * ) Een enkeld Rad, pf ook een groot Moolenwerk, beeft altoos een Plaats waar zyne Beweeging van ontßaat, dit geftaaht zyn-
i ’ us l ■ ,r emeeß m^- °P‘ , j lar "a^ r foor bet ^ ° f Molenmerk zig beweegd, is altyd iets anders als de Moolen of als
bet yvtrktuig zeljs. Das ts ook dat wat bet Lichaam van een Dier van binnen oorfpronkelyk in Beweeginge fteld, iets anders ails bet
Lichaam zelve* j i j <? j
Pad komt, daarhy verfcheide Weegen voor zig ziet, zo ftaat
hy itil, verzind zig, en luifterd met opmerkzaamheid, nader-
hmd neemt hy eerft een befluit, en gaat dien Weg, die hem
bohaagd.
Dit is volftrekt een Bewys, dat de Hond een Ziel heeft,
die ovcrdagt heeft, wat hem te doen ftond. Zo ook wanneer
een Hond m den ilaap blaft, zo toond dit duidelyk aan, dat
hy m den Droom onaangenaame Voorftellingen heeft: waar
door de Ziel, met tegenftaande de ilaap van het Lichaam, de
Zenuwen aanport, en bewyft dus, dat in hem een Ziel aan-
wezig is. Bygevolg komt het in de Beoordeeling, o f in zeeker
Lichaam een Ziel tegenswoordig is , o f niet? daar op voor-
naipentlyk aan, dat men zodanige Handelingen en Beweegingen
van het Lichaam voor zyne Oogen z ie t , die duidelyk een
oordeel, een nadenken, en een geheugen, o f ook wel eenigen
te zamenhang van fluitreedenen te kennen geeven.
Nu ontbreekt het (gelyk wy getoond hebben,) aan zulke
Handelingen m het Ryk der Dieren niet, en ’er behooren in
der daad ook veele zodanige Beweegingen to e, die men tot
hier toe onder de onverftaanbaare Bewoording van Natuurdrift
plagt Ult tedrukken, een woord, daar nnnir %>n;c ^ „ o ^ iy k
Denkbeeid mede kan verbonden worden , hoe zeer zig ook
meenig Schryver gepeinigt heeft, daar van uit de Regelen der
Werktuigkunde eene duiaelyke Verklaringe te. geeven.
W y zeggen nog eens , dat wy niet ontkennen , dat het
zwaar v a lt, uit meenigerly Beweeging van een Schepzel te
beiluiten, o f hunne Handeling wezendlyk willekeurig, o f maar
alleen werktuigelyk is, byzonder als zy weiniger dan v y f Zintuigen
hebben; maar wy gelooven o o k , dat het veel te
voorbaarigis , zulke Schepzelen terftond Dieren te noemen,
uit welker Beweegingen nog niet duidelyk blykt, dat zy een
Ziel hebben, en daarom houden wy het ook dam: voor; dat
zulke Schepzelen, ten minften vooreerft, nog onder een
Middel-Geflagt moeten geplaatft worden, als men ze niet tot
het Ryk der Planten brengen wil.
Om nog iets van het Vermögen en de Kragten der Ziele van
een Dier te fpreeken, zo weten wy vooreerft, dat men by
de Zielen der Menfchen een onderfcheid tusfchen haare groot-
fte en klyndere kragten (facultates fuperiores & inferiores) maakt,
zullende men mogelyk geneegen zyn de mindere kragten aan
de Zielen der Dieren toe .te fchryven, maar niet de bovenfte
kragten. Nu is het zeeker, dat meenig Dier zo weinig willekeur
in zyne Beweeging vertoond, dat men moeite heeft, om
zelfs de geringfte kragten der Ziele in haar te ontdekken, maar
men vind ook onder de Dieren zulke Handelingen, waar toe
onzes Bedunkens geenzints de benedenfte Ziels-Vermögens
toeryken; om ze voort te brengen, zo dat wy niet eens in
twyffel ftaan, hen nog Jets meer, als men gewoon is, ten
opzigte van haare Ziels-Vermögens toe te kennen, plaatzende
daarom een Dier nog lange niet met den Menfch in gelyken
Rang. Want offchoon tusfchen een behendigen Aap, en een
ongeflepen Mehfch van het domfte Zoort, het tegendeel zoude
kuDnen fchynen te blyken, zo is dog hier ons Oogmerk niet
van Geoeffende o f Ongeoeffende Zielen te ipreeken; maar wy
fpreieken alleen maar van het innerlyke Vermögen der Zielen,
waar voor zy vatbaar, o f niet vatbaar zyn. En dan blykt het
van ’t zelfs, dat geen Dier, hoe liftig ook, en welke moeite
men ’er ook aan doen mag ooit tot dien Trap van vatbaarheid
te brengen is , waar toe men des noods nog den alierdomften
en wildften Menfch brengen kan , mits zyn Zinnen niet ver-
' looren hebbende.
Het is niet onbekend, dat ’er eenigen van gevoeien zyn,
dat het onderfcheid ten aanzien der Ziels-Vermögens tusfchen
een Menfch en een Dier maar alleen in het maakzel van het
Lichaam, in hetZamenftel der Zenuwen, in de hoedanigheid
der Spieren en in de Gefteltheid der Zintuigen beftaat, eh dat
• by voorbeeld de Ziel van den Hond, indien die in een Menfthelyl
Lichaam was, SB denken, en de Ziel van een
Menfch daar tegen alle Menfchelykheid verliezen zoude, indien
z y by voorbeeld in het Lichaam van een Paard woonde;
maar wy gelooven ( z ) , dat dergelyke Gedagten maar uit
kortswyl opgeworpen worden, en geheel niet voor een
vernuftig Menfch pasien, het geen wy zo zeer laaken moeten,
als wy van den anderen kant niet biliyken können, dat men een
Dier, het geen zo veel Overleg toond, zo veragtelyk houd,
en bykans vergeet, dat ’er de Schepper zyne Almagt mede
beweezen heeft.
Laat o'hs eens een bekend Voorbeeld in het Ryk der Dieren
nader overweegen: een Konyn graafc, wanneer het haaft
haare Jongen werpen zal, een regtloopend Gat in de Aarde ter
diepte van omtrent twee Vo et, maar door dien de Wind zyn
eerften aanval op deeze Opening heeft, zo maakt het Konyn
een wending en vervolgt het Gat in een regthoekige Winkel-
haak wederom twee Voet verder, ten laatften graafc het in de
Zywand een groot rond Hol, waar in ze de Jongen werpen
kan. Is ditgefebied, dan word’erMofch, Hooy, Wolle, en
dergelyke zagte Stoffe met den l^lond te zaam gedraagen, om
een zagt en warm Bedde te raaaken, vlegtende het Dier
vervolgens van dezelfde Stof een grooten ronden Klomp, om
die voor ip her ¡Gat in du eprfte Opening.te floppen, en die
in plaats van een Deur te doen dienen.
Zo ras de Jongen geworpen z yn , en de Moer ’er uit
moet, om Voedzel te zoeken, zo dekt ze eerft de Jongen toe,
ftoot vervolgens deezen Klomp weg, kruipt ’er uit en rold
naderhand den Klomp weder in het Gat en drukt met den Aars
daar tegen, en bekykt alles naauwkeurig o f ’tw e l toe, en
geflooten is , en zulks zynde raapt ze Gras, Stföoy en Hooy
te zaamen, en werpt dat voor den Ingang , op dat men de
Deur van de Opening niet gewaar worden zou, zoekende dan
haar Voedzel zonder eeriige Bekommernis. Dit gefchied nu
zo dikwils als z y ’er uit moet, en duurt zo lang, tot dat de
Jongen mede beginnen te loopen.
Wanneer nu de Jongen loopen können, en zelfs reeds be-
ginnen hun Voedzel te zoeken, zo houd de Moer op, om
het Gat, als zy ’er uitgaat, zo zorgvuldig toe te fluiten,
maakende in den Bai, die tot een Deur verftrekt, een klein
Gat. waar door de Jongen heen fluipen, als zy ’er uitwillen.
Deeze wyze van doen diiurt mede eenige Dagert, tot dat Zy
vermoed, dat de Jongen reeds hun Voedzel zelve können
zoeken, als wanneer de Deur geheel weggebrooken, en het
Hol tot een Wooning voor de Jongen vry overgelaaten word,
gaande de Moer dan geheel weg, zonder zig in het geringfte
meer om de Jongen te bekoriimeren. De Jongen integendeel
leeven broederlyk met en by elkander, tot dat zy beginnen
te paaren, als wanneer zy ook van elkander trekkeh, en voor
zig zelve ineuwe Hollen tot hunne Woonplaatfen maaken.
Wat is dit by deeze Dieren anders, als het geen onder de
Menfchen een Moeder doet, die om de koude Lugt, o f on-
zekerheid o f Onruft te ontwyken, haar Kraambedde niet in het
Voor- maar in het Agter-Vertrek opflaat, en vroegtydig voor
de Kraam-Toebereidzelen zorgt. Wat is het anders als het
geen de Menfchen doen, wanneer zy den Ingang in hun
Huis met een Deur verzorgen, dezelve wel toehouden, en
vlytig näzien , ö f die wel geflooten is ; o f wanneer ze ge-
brooke, ofdubbeldeDeurenmaaken, om , indien de Poort
w ydis , door een fmalder Opening te können uit en ingaan.
Immers de Menfchen vergunnen aan hunne Kinderen ook
n ie t, om buiten de Deur te loopen, als wanneer ze reeds
iets gfootfer geworden z yn, laatende haar dan eerft de volkome
Vryneid, als zy de Voorzorge der Ouderen niet meer nodig
hebben. Deeze Handelwyze , van de Menfchen gepleegd,
word voor kloekheid, en voor werking van een fchrandere
Ziel aangezien, zullen dari Zoortgelyke Handelwyzen in hec
Ryk der Dieren geheel geen Bewys van eenig Overleg zyn ?x
zal men ?e in het geheel van geene Ziels-Vermögens afleiden
en zal dat alles maar een blinde Natuurdrift zyü ? ’
1 1 °P tme mj i re ^»nderftelling , dat namentlyk alle Zielen elkander gelyk z yn , om dat zy eenvoudige en
geen te zaamgeftelde Weezetu zyn. Maar met wat fchyn kan men ooit beweeren, dat alle Geeften elkander gelyk zyn, en dat zy in
Eigenfcbappen , Vermögens, Beweegingen, Trappen van Kennisfe en Vatbaarheid enz. , niet oorfpronkelyk verfthillen ? Het ver/cbil der
Geeften kan rykelyk zo groot als dat der Ltcbaamen zyn , en bet Jkmd met de eigenaartige Ordening die in de Scbeppinge doorßraald
1 « L T r ’W f * r ! Tr<$ en Vatbaarheid geplaatft is in, zulk Lichaam dat befi voor baar paß, en daarom is
een Ronde Ziel g een Honde Lichaam- « . j Ä | p K etn Menfchen Lichaam, en sso min■ die twee Licbaamn ■een Honde Ziel in een Honde Lichaam, en een Menfchen Ziel overeenftemmen,
zo min ftemmen hunne Zielen overeen.